200203877/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 25 oktober 2001 heeft de gemeenteraad van Meerssen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van
25 september 2001, het bestemmingsplan "Overbunde/ Dennenweg" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 4 juni 2002, nr. 2002/21702, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 16 augustus 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht,
en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. De gemeenteraad van Meerssen is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
2.1. Het plan voorziet in de mogelijkheid de voormalige kloosterkapel van het kloostercomplex Overbunde te gebruiken voor onder andere kantoordoeleinden, detailhandelsdoeleinden in de vorm van detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek en horecadoeleinden in de vorm van hotel en/of restaurant.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellante stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan de bestemming “Gemengde doeleinden”, voor zover deze toelaat dat de voormalige kloosterkapel wordt gebruikt voor kantoor, detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek en voor hotel en/of restaurant. Zij voert hiertoe aan dat herbestemming van deze kapel slechts haalbaar is als bijzondere functies zijn toegestaan die geheel of gedeeltelijk van commerciële aard zijn. Appellante betoogt verder dat een kantoorfunctie ter plaatse niet in strijd is met het provinciale beleid inzake kantoorontwikkeling. Zij is voorts van mening dat het plan een geringe verkeersaantrekkende werking heeft.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat solitaire kantoorvestigingen buiten het stedelijk gebied op grond van het provinciale beleid normaliter niet zijn toegestaan. In het onderhavige plan is herbestemming van de voormalige kloosterkapel als kantoor toch mogelijk gemaakt omdat uit onderzoek is gebleken dat deze functie bouwtechnisch en financieel haalbaar is, zonder dat de monumentale waarde van de kapel wordt aangetast.
2.5. Verweerder heeft reden gezien de bestemming “Gemengde doeleinden” voor zover deze voorziet in het gebruik van de voormalige kloosterkapel voor kantoordoeleinden, detailhandelsdoeleinden in de vorm van detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek en horecadoeleinden in de vorm van hotel en/of restaurant, in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hieraan goedkeuring onthouden. Hij stelt zich op het standpunt dat aan geen van deze doeleinden een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt. Verweerder heeft verder overwogen dat onderzoek ontbreekt naar de invloed van deze doeleinden op de omgeving. Voorts heeft hij gesteld dat de desbetreffende doeleinden niet in oppervlakte zijn begrensd. Hierdoor sluit de bestemming “Gemengde doeleinden” grootschalige kantoor- en/of detailhandelsontwikkeling ter plaatse niet uit, hetgeen in strijd is met het rijks- en provinciale beleid.
2.6. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de bestemmingsplankaart als gemengde doeleinden aangegeven gronden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 (voor zover het tevens betreft grondwaterbeschermingsgebied), bestemd voor:
- detailhandelsdoeleinden in de vorm van detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek;
- hotel en/of restaurant;
- woondoeleinden in de vorm van maximaal 1 bedrijfswoning;
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de planvoorschriften worden de in het eerste lid omschreven doeleinden met inachtneming van het bepaalde in artikel 5 als volgt nagestreefd (voor zover het detailhandel betreft):
Gelet op het monumentale karakter van de bebouwing alsmede gelet op de bijzondere situering in een parkachtige omgeving aan de rand van de kern Bunde wordt binnen deze bestemming slechts detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek passend geacht.
2.7. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat het plan geen ruimtelijke onderbouwing bevat ten aanzien van het gebruik van de voormalige kloosterkapel voor kantoordoeleinden, detailhandelsdoeleinden en horecadoeleinden. Het bouwtechnisch en financieel onderzoek van de gemeenteraad dat geresulteerd heeft in een verbouwingsvoorstel, waarbij de voormalige kloosterkapel wordt ingericht als kantoor met een maximum bruto vloeroppervlak van 1200 m², kan niet als een ruimtelijke onderbouwing worden aangemerkt, nu dit verbouwingsvoorstel geen onderdeel is van het plan en het slechts beperkt is tot kantoordoeleinden. Evenmin vormt de opmerking van appellante dat de geringe herbestemmingsmogelijkheden van de voormalige kloosterkapel leiden tot een beperkte planologische uitstraling, een voldoende ruimtelijke onderbouwing. Ten aanzien van de detailhandelsdoeleinden is verder gebleken dat in de planvoorschriften slechts de beperking is opgenomen dat alleen detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek wordt toegestaan. Voorts biedt het plan geen inzicht in de te verwachten gevolgen van de verschillende doeleinden voor de omgeving. In de planvoorschriften is verder geen beperking opgenomen ten aanzien van het bruto vloeroppervlak van de verschillende doeleinden. Dit betekent dat het plan de mogelijkheid inhoudt om de hele voormalige kloosterkapel in te richten voor uitsluitend kantoordoeleinden, dan wel voor uitsluitend een van die andere doeleinden zonder dat de ruimtelijke uitstraling hiervan is onderzocht.
Voor zover appellante stelt dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid inzake kantoorontwikkeling, wijst de Afdeling erop dat het Provinciaal Omgevingsplan Limburg dat op 29 juni 2001 door het college van provinciale staten is vastgesteld en op 22 november 2001 in werking is getreden, een dergelijke ontwikkeling niet zonder meer toelaat. Daarbij komt dat de Handleiding bestemmingsplannen c.a., Actualisatie 2001, die verweerder in maart 2001 heeft vastgesteld, solitaire kantoorvestigingen slechts onder bepaalde voorwaarden toelaat. Een aantal van die voorwaarden hebben betrekking op een maximum aan bruto vloeroppervlak per locatie.
2.8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij heeft daarom terecht goedkeuring onthouden aan de bestemming “Gemengde doeleinden” voor zover deze voorziet in het gebruik van de voormalige kloosterkapel voor kantoordoeleinden, detailhandelsdoeleinden in de vorm van detailhandel in kunstvoorwerpen en/of antiek en horecadoeleinden in de vorm van hotel en/of restaurant.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. J.J. Vis en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van
mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003