ECLI:NL:RVS:2003:AF5027

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202918/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. van den Brink
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Zutphen inzake voorbereidingsbesluit bestemmingsplan Zeddam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Bergh tegen een uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 16 april 2002. De rechtbank had het beroep van de besloten vennootschap Trabis Vastgoed Ontwikkeling B.V. gegrond verklaard en de beslissing van de gemeenteraad om een voorbereidingsbesluit te nemen, vernietigd. De gemeenteraad had op 27 april 2000 verklaard dat een herziening van het komplan Zeddam werd voorbereid, maar dit besluit verviel op 11 mei 2001 omdat er binnen een jaar geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage was gelegd. De rechtbank oordeelde dat er nog steeds belang was bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar, omdat Trabis mogelijk schade had geleden door de besluitvorming van de raad.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 februari 2003 behandeld. De gemeenteraad werd vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong en B. Eising, terwijl Trabis werd vertegenwoordigd door mr. J. van de Riet. De Afdeling oordeelde dat er geen aannemelijk gemaakt belang was bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar, omdat Trabis geen schade had kunnen aantonen die het gevolg was van het voorbereidingsbesluit. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank had miskend dat er geen belang meer bestond bij de beoordeling van de zaak.

Het hoger beroep van de gemeenteraad werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van Trabis werd niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 26 februari 2003.

Uitspraak

200202918/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Bergh,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 16 april 2002 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Trabis Vastgoed Ontwikkeling B.V., gevestigd te Veenendaal
en
de raad van de gemeente Bergh.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2000 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) met toepassing van artikel 21, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verklaard dat een herziening van het komplan Zeddam wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit) overeenkomstig de ter inzage gelegde tekening.
Bij besluit van 19 oktober 2000 heeft de gemeenteraad het daartegen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Trabis Vastgoed Ontwikkeling B.V. (hierna: Trabis) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2002, verzonden op 18 april 2002, heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door Trabis ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de gemeenteraad opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift bekend te maken. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief van 28 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2002 heeft Trabis een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2003, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, en B. Eising, ambtenaar van de gemeente, en Trabis, vertegenwoordigd door mr. J. van de Riet, advocaat te Utrecht, [directeur], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de WRO, voor zover van belang, kan de gemeenteraad verklaren, dat een bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
Ingevolge het vierde lid vervalt een besluit als bedoeld in het eerste lid, indien niet binnen één jaar na de datum van inwerkingtreding daarvan het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd.
2.2. Vast is komen te staan dat binnen de periode van een jaar na 11 mei 2000, de datum waarop het voorbereidingsbesluit in werking is getreden, geen ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, zodat het voorbereidingsbesluit ingevolge het bepaalde in artikel 21, vierde lid, van de WRO is vervallen op 11 mei 2001. De rechtbank heeft het standpunt ingenomen dat niettemin een belang bestond bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar, nu niet uitgesloten kan worden dat Trabis schade heeft geleden door de besluitvorming van de raad.
2.3. Dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming kan op zichzelf voldoende belang opleveren bij een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Wel is vereist dat, althans tot op zekere hoogte, aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade werkelijk als gevolg van de besluitvorming is geleden.
2.4. Niet gebleken of aannemelijk is gemaakt dat Trabis schade als gevolg van het voorbereidingsbesluit heeft geleden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten tijde van het nemen van het voorbereidingsbesluit geen bouwplan voorlag dat gereed was voor indiening en gedurende het jaar dat dat besluit van kracht is geweest geen bouwplan is ingediend waarop na het vervallen van het voorbereidingsbesluit een besluit genomen had moeten worden.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat geen belang meer bestond bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de beslissing op bezwaar.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 19 oktober 2000 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Zutphen van 16 april 2002, 00/1308;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2003
378.