200204367/1.
Datum uitspraak: 26 februari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 2 juli 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen.
Bij besluit van 3 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: het college) aan Dutchtone N.V. gevestigd te Den Haag met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: van de WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een antennemast ten behoeve van de mobiele telefonie op het perceel [locatie].
Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het college, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaar en beroep van 9 april 2002,
het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juli 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van het in deze uitspraak bepaalde. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 oktober 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Bij besluit van 25 oktober 2002 heeft het college opnieuw op het bezwaar beslist.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Stekelenburg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Dutchtone N.V., vertegenwoordigd door mevrouw mr. E. van Coolwijk, gemachtigde.
2.1. De voorzieningenrechter heeft de beslissing op bezwaar vernietigd omdat ten tijde van het nemen daarvan – naar zijn mening – niet het voor de toepassing van artikel 19, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van de WRO vereiste voorbereidingsbesluit gold. Tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter is het hoger beroep niet gericht. De Afdeling gaat op dit onderdeel van de aangevallen uitspraak dan ook niet in.
2.2. Appellanten richten hun hoger beroep uitsluitend tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat de overige door hen aangevoerde gronden tegen de beslissing op bezwaar geen doel treffen. De Afdeling is van oordeel dat de voorzieningenrechter met deze overweging kennelijk heeft willen aangeven dat die gronden – in het licht van de hiervoor onder 2.1. vermelde vernietigingsgrond – geen nadere bespreking behoefden en dat hij derhalve niet heeft beoogd ze inhoudelijk te beoordelen. Hetgeen appellanten in dit verband betogen kan dan ook buiten beschouwing blijven.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Gebleken is dat het college bij besluit van 25 oktober 2002, gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter en met inachtneming daarvan, opnieuw op het bezwaarschrift van appellanten hebben beslist. Gelet op de artikelen 6:18 en 6:19, in samenhang met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, moet het hoger beroep van appellanten mede worden geacht tegen dit nieuwe besluit te zijn gericht.
2.5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijke of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge het vierde lid van artikel 19 van de WRO wordt vrijstelling krachtens het eerste lid niet verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van de WRO is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, van de WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
2.6. Bij besluit van 8 maart 2000 heeft de gemeenteraad besloten de bevoegdheid tot het verlenen van de vrijstelling van het bestemmingsplan aan het college te delegeren.
Het college was ook overigens bevoegd te beslissen omtrent het verzoek om vrijstelling.
2.7. Het project betreft het plaatsen van een GSM-antennemast van 40 meter hoog bij het parkeerterrein bij de voetbalvelden aan de Holsmanweg te Reutum, gemeente Tubbergen.
2.8. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied partiële herziening Holsmanweg Reutum” hebben de gronden waarop het bouwplan is geprojecteerd de bestemming "Sportterrein".
Ingevolge artikel 23, lid A, van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor doeleinden voor sport en spel met daarbij behorende bebouwing.
Ingevolge artikel 23, lid B, onder 3 en 4, van de planvoorschriften, mogen op deze gronden andere-bouwwerken met een maximale hoogte van zes meter worden opgericht en in afwijking hiervan mag de hoogte van lichtmasten maximaal 12 meter bedragen.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.9. Blijkens de beslissing op bezwaar wordt de ruimtelijke onderbouwing voor het project gevormd door de gemeentelijke nota “GSM-installaties”, waarin regels en richtlijnen zijn neergelegd voor het stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoord inpassen van deze installaties in het landschap en de gebouwde omgeving. Uit deze nota komt naar voren dat het plaatsen van antennes en overige zendapparatuur op bestaande verticale artificiële elementen de voorkeur heeft, maar dat indien dergelijke elementen daarvoor niet beschikbaar of geschikt zijn, zij nabij, onder meer, sportparken en parkeerterreinen kunnen worden opgericht. Niet is gebleken dat het project met deze nota strijdig is. De Afdeling is verder van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de eisen die daaraan in dit geval dienen te worden gesteld.
2.10. Het betoog van appellanten dat het college geen onderzoek heeft verricht naar alternatieve locaties faalt. Het college heeft in beginsel te beslissen omtrent het bouwplan, zoals dat bij haar is ingediend. Verder is niet gebleken dat elders een gelijkwaardig resultaat kon worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Ter zitting en uit de stukken is gebleken dat een andere situering van de antennemast op het perceel tot verslechtering van de bereikbaarheid van de mast en tot meer schade aan de sportvelden leidt.
2.11. Appellanten betogen tevergeefs dat het college een nader welstandsadvies ten aanzien van het lichtelement aan de antennemast had moeten inwinnen. Nadat het bouwplan aan de welstandscommissie is voorgelegd is het college door het Ministerie van Defensie bij brief van 21 juni 2001 er op gewezen is dat uit het oogpunt van vliegveiligheid de mast van een adequate obstakelverlichting dient te worden voorzien. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze wijziging niet van dien aard is dat de welstandscommissie opnieuw had moeten worden geraadpleegd.
2.12. Anders dan appellanten betogen is niet gebleken dat de eigenaar van de grond waarop de antennemast wordt geplaatst zich verzet tegen plaatsing daarvan. Het college heeft onweersproken aangegeven dat de eigenaar in een overeenkomst met de sportvereniging Reutum, die van de betreffende gronden gebruik maakt, toestemming heeft verleend om voor de duur van vijf jaar contracten met telecombedrijven, zoals Dutchtone N.V., aan te gaan voor het plaatsen van zendmasten.
2.13. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2002 eveneens ongegrond is.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 25 oktober 2002 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op