ECLI:NL:RVS:2003:AF5130

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200506/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding door het Landelijk instituut sociale verzekeringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht, die op 21 december 2001 een eerder besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) had vernietigd. Het Lisv had op 13 juli 1999 een verzoek van de appellant om vergoeding van proceskosten afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing gegrond was en verklaarde het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar de zaak op 9 januari 2003 werd behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er dus geen beroep bij de bestuursrechter kon worden ingesteld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Lisv het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad van State wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 maart 2003.

Uitspraak

200200506/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 21 december 2001 in het geding tussen:
appellant
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen (thans het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen).
1. Procesverloop
Bij brief van 13 juli 1999 heeft het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: Lisv, thans het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, hierna: UWV) een verzoek van appellant om vergoeding van proceskosten tot een bedrag van ƒ 800,00/€ 363,02 afgewezen.
Bij besluit van 2 december 1999 heeft het Lisv het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 februari 2002 heeft het UWV van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek is op 4 november 2002 nog een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. E.R. Schenkhuizen, advocaat te Den Haag, en het UWV, vertegenwoordigd door P. Huiskamp, juridisch medewerker van het UWV, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, - voorzover thans van belang - dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
2.2. De brief van 13 juli 1999 is een reactie op een aan het Lisv gericht verzoek van appellant om vergoeding van schade bestaande uit de proceskosten waarin appellant is veroordeeld in een civiele procedure tussen appellant en zijn voormalige werkgeefster, de besloten vennootschap “ABS Meerssen B.V.”. De beweerdelijk geleden schade is, naar appellant stelt, veroorzaakt door uitlatingen en mededelingen vanwege het Lisv.
2.2.1. De Afdeling stelt voorop dat, nu het hier om een buitenwettelijk verzoek om schadevergoeding gaat, de rechtbank terecht is nagegaan of tegen de gestelde schadeveroorzakende handelingen van het Lisv beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. In hoger beroep is niet meer in geschil dat van een door het Lisv genomen schadeveroorzakend besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb geen sprake is. Tegen het beweerdelijk schadeveroorzakende handelen van het Lisv kan, gelet op artikel 8:1 van de Awb, dan ook geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld. Omdat in het verlengde hiervan - gezien de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997, inzake nummer H01.96.0578/Q01 (AB 1997, 229, BR 1997, p. 599, Gst. 1997, 7060, 3, en JB 1997/118) - evenmin beroep bij die rechter openstaat tegen de brief van het Lisv van 13 juli 1999 strekkende tot afwijzing van het verzoek om vergoeding van door handelen veroorzaakte schade, kon daartegen ook geen bezwaar worden gemaakt op de voet van artikel 7:1 van de Awb. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het Lisv het door appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren.
2.2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.J. Boukema, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Boukema w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2003
-282.