200206466/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te ‘‘s-Gravenhage van 28 oktober 2002 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 31 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aan appellant medegedeeld dat het in zijn voornemen ligt de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van zijn minderjarige zoon [naam kind] in “[naam]” - de naam van de echtgenoot van de moeder - voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2002, verzonden op 30 oktober 2002, heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 9 december 2002 hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. G.B.M. Zuidgeest, advocaat te Alphen aan den Rijn, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door L.A. Jachtenberg, ambtenaar van het departement, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de staatssecretaris zijn besluit van 24 januari 2002 niet op het advies van de Raad voor de kinderbescherming heeft kunnen baseren, nu niet is gebleken van een onzorgvuldige gang van zaken bij het opstellen van het advies dan wel van ondeugdelijkheid anderszins.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op het rapport van de raad, op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [naam kind] zich niet verzetten tegen inwilliging van het verzoek om naamswijziging.
2.1.1. De belangen die appellant stelt te hebben bij de voortzetting van zijn geslachtsnaam en de vrees dat de wijziging van de geslachtsnaam, [naam kind] op grotere afstand van hem zal plaatsen, doen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen aan de rechtmatigheid van het besluit niet af. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit houdende regels voor geslachtsnaamswijziging kan [naam kind], wanneer hij meerderjarig is, op zijn verzoek in aanmerking worden gebracht voor een wijziging in de oorspronkelijke geslachtsnaam. Voorts staat de omgangsregeling, die bepalend is voor het contact van appellant met [naam kind], los van de geslachtsnaamswijziging.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003