ECLI:NL:RVS:2003:AF5576

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206466/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank over naamswijziging van minderjarige

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 28 oktober 2002. De appellant had een verzoek ingediend bij de Staatssecretaris van Justitie om de geslachtsnaam van zijn minderjarige zoon te wijzigen in de naam van de echtgenoot van de moeder. De Staatssecretaris had op 31 augustus 2001 aangegeven dat hij het verzoek voor inwilliging in aanmerking zou kunnen nemen, maar verklaarde op 24 januari 2002 het bezwaar van de appellant ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 28 oktober 2002.

De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, die de zaak op 21 februari 2003 ter zitting behandelde. De appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. G.B.M. Zuidgeest, terwijl de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door ambtenaar L.A. Jachtenberg. De Raad van State oordeelde dat er geen onzorgvuldigheden waren bij het advies van de Raad voor de kinderbescherming, waarop de Staatssecretaris zijn besluit had gebaseerd. De belangen van de appellant bij het behoud van zijn geslachtsnaam werden niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om het besluit van de Staatssecretaris te weerleggen.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 12 maart 2003.

Uitspraak

200206466/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te ‘‘s-Gravenhage van 28 oktober 2002 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aan appellant medegedeeld dat het in zijn voornemen ligt de aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van zijn minderjarige zoon [naam kind] in “[naam]” - de naam van de echtgenoot van de moeder - voor inwilliging in aanmerking te doen komen.
Bij besluit van 24 januari 2002 heeft de staatssecretaris het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2002, verzonden op 30 oktober 2002, heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 9 december 2002 hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft de staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. drs. G.B.M. Zuidgeest, advocaat te Alphen aan den Rijn, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door L.A. Jachtenberg, ambtenaar van het departement, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die tot het oordeel moeten leiden dat de staatssecretaris zijn besluit van 24 januari 2002 niet op het advies van de Raad voor de kinderbescherming heeft kunnen baseren, nu niet is gebleken van een onzorgvuldige gang van zaken bij het opstellen van het advies dan wel van ondeugdelijkheid anderszins.
De Afdeling is voorts van oordeel dat de staatssecretaris zich, gelet op het rapport van de raad, op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van [naam kind] zich niet verzetten tegen inwilliging van het verzoek om naamswijziging.
2.1.1. De belangen die appellant stelt te hebben bij de voortzetting van zijn geslachtsnaam en de vrees dat de wijziging van de geslachtsnaam, [naam kind] op grotere afstand van hem zal plaatsen, doen, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen aan de rechtmatigheid van het besluit niet af. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit houdende regels voor geslachtsnaamswijziging kan [naam kind], wanneer hij meerderjarig is, op zijn verzoek in aanmerking worden gebracht voor een wijziging in de oorspronkelijke geslachtsnaam. Voorts staat de omgangsregeling, die bepalend is voor het contact van appellant met [naam kind], los van de geslachtsnaamswijziging.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
221.