200205552/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 6 september 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], kantoorhoudend te [plaats]
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
Bij besluit van 31 januari 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam een verzoek van appellant, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2000 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de commissie voor bezwaar en beroep van 28 augustus 2000, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 6 september 2002, verzonden op diezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 17 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 november 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. Laan, gemachtigde, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [verzoeker], advocaat te [plaats] voor zich en niet als gemachtigde van appellant beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Gelet op de zinsneden: “Bij deze ga ik in beroep tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam om geen toevoeging af te geven in de zaak van [appellant]” en “Ik verzoek u dit dan ook mee te nemen bij uw beslissing” alsmede gelet op de ondertekening is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [verzoeker] pro se beroep heeft ingesteld.
2.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank.
Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een op bezwaar of administratief beroep genomen besluit door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit.
Ingevolge artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is artikel 6:13 voornoemd van overeenkomstige toepassing indien hoger beroep kan worden ingesteld.
Blijkens de memorie van toelichting op de Wet van 16 december 1993 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Awb, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie), Stb. 1993, 650, (Wet-Vef), wordt als gevolg van de toepasselijkheid van artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb bereikt dat belanghebbenden aan wie redelijkerwijs kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt of administratief beroep te hebben ingesteld tegen het oorspronkelijke besluit dan wel geen beroep bij de rechtbank te hebben ingesteld, niet in de gelegenheid zijn beroep in te stellen bij de Afdeling tegen een door een belanghebbende met parallelle belangen uitgelokte beslissing op bezwaar of beroep dan wel uitspraak van de rechtbank.
2.3. Uit deze bepalingen, gelezen in samenhang met de toelichting op de Wet-vef, volgt dat in beginsel geen hoger beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die niet zelf bij de rechtbank in beroep is gekomen.
2.4. Nu de uitspraak van de rechtbank betrekking heeft op het geschil tussen [verzoeker] en de raad, dient de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003