200204247/2.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar,
verweerder.
Bij besluit van 16 juli 2002 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de Staatssecretaris van Defensie voor deze de Eerstaanwezend-Ingenieur Directeur DGWT Directie Zuid-Holland van het Ministerie van Defensie (hierna: vergunninghouder) een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend ten behoeve van het in werking hebben van het Mobilisatiecomplex "Maaldrift", object nummer 30 E/12, gelegen aan het Ammonslaantje 1 te Wassenaar, kadastraal bekend gemeente Wassenaar, sectie B, nummers 5838 en 5840. Dit besluit is op 25 juli 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 september 2002, kenmerk 02010251/mw, heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Hierbij heeft verweerder met een beroep op artikel 8.29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht meegedeeld dat slechts de Afdeling kennis zal mogen nemen van de vertrouwelijke versie van de aanvraag om een revisievergunning.
Op 31 oktober 2002 heeft de Afdeling op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist dat de in de brief van 18 september 2002 bedoelde beperking van kennisneming van de vertrouwelijke versie van de aanvraag om een revisievergunning gerechtvaardigd is, nu redenen daartoe gelegen zijn in bescherming van gegevens waarvan bekendmaking de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden.
Appellant en vergunninghouder hebben bij brief van 5 november 2002 respectievelijk bij brief van 27 november 2002 de Afdeling op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht toestemming verleend mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van de aanvraag om een revisievergunning uitspraak te doen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2003, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door M.J. Waleboer, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg en ing. P. Gerritsen, beiden ambtenaar van het ministerie.
2.1. Het bestreden besluit betreft een revisievergunning voor onder andere de opslag van munitie, wapens, brandstof, diverse intendancemateriaal, het stallen en onderhouden van militaire voertuigen zoals onder andere jeeps en rupsvoertuigen.
2.2. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer is verweerder bevoegd te beslissen op de aanvraag van vergunninghouder om een revisievergunning, nu uit de brief van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) van 11 januari 1996, kenmerk IBPC/IOB vN/192/625, blijkt dat het hier geen inrichting meer betreft waarover de Minister ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.2 en bijlage II, van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer bevoegd is te beslissen.
2.3. Appellant voert aan dat verweerder ten onrechte een vergunning heeft verleend op een aanvraag waarvan een gedeelte onder militair geheim ressorteert, nu de gemeenteraad, als hoogste gezag binnen de gemeente, geen weet heeft van het geheime gedeelte van de aanvraag.
2.3.1. Ingevolge artikel 19.3, tweede lid, van de Wet milieubeheer wordt, indien in een stuk ten aanzien waarvan bij of krachtens deze wet of door afdeling 3.5 of 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht openbaarmaking wordt voorgeschreven, gegevens voorkomen of uit zodanig stuk gegevens kunnen worden afgeleid, waarvan geheimhouding geboden is in het belang van de veiligheid van de Staat of de nakoming van internationale overeenkomsten, op aanwijzing van de betrokken Minister ten behoeve van de openbaarmaking een tweede tekst overgelegd, waarin die gegevens niet voorkomen, onderscheidenlijk waaruit ze niet kunnen worden afgeleid.
2.3.2. Allereerst stelt de Afdeling vast dat de mogelijkheid van geheimhouding als waarvan hier sprake is uit de wet zelf voortvloeit. Het feit dat ook de gemeenteraad van Wassenaar geen weet kan hebben van het geheime gedeelte van de aanvraag, vermag hieraan niet af te doen.
Bij brief van 28 november 2000, kenmerk 2000.007077STG CONF., heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag om een revisievergunning ingediend. Op aanwijzing van vergunninghouder is, naast de oorspronkelijke aanvraag, ten aanzien van de gegevens met betrekking tot de opslag van munitie op het terrein van de inrichting ten behoeve van de openbaarmaking van deze aanvraag een tweede tekst overgelegd, waarin de desbetreffende gegevens niet voorkomen. Een dergelijke aanwijzing ten aanzien van stukken, waartoe de Wet milieubeheer, afdeling 3.5 of afdeling 3.6 van de Algemene wet bestuursrecht tot openbaarmaking verplicht, kan de Minister ingevolge artikel 19.3, tweede lid, van de Wet milieubeheer enkel geven wanneer geheimhouding geboden is in het belang van de veiligheid van de Staat of nakoming van internationale afspraken. Vaststaat dat geheimhouding van de gegevens ten aanzien van de opslag van munitie op het terrein van de inrichting in het belang van de veiligheid van de Staat geboden is.
De Afdeling overweegt dat, het feit dat verweerder bij het verlenen van de revisievergunning de desbetreffende gegevens uit de vertrouwelijke versie van de aanvraag bij de beoordeling heeft betrokken, geheel overeenkomstig de wet is geschied. Daarom bestaat er geen grond voor het oordeel dat geen vergunning kan worden verleend op een aanvraag waarvan een gedeelte onder militair geheim ressorteert.
Deze beroepsgrond treft geen doel.
2.4. Ter zitting heeft appellant zijn tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenking betreffende het veiligheidsrisico waaraan omwonenden worden blootgesteld, herhaald.
De Afdeling ziet, gelet op de stukken, geen reden om aan de juistheid van de reactie van verweerder op deze ingebrachte bedenking in de considerans van het bestreden besluit te twijfelen. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Oudenaller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003