ECLI:NL:RVS:2003:AF5593

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205245/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van een dwangsomaanschrijving voor illegaal gebouwde serre

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch. De voorzieningenrechter had op 22 augustus 2002 het beroep van appellanten ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Someren hen had gelast een illegaal gebouwde serre te verwijderen. Dit besluit was genomen op 16 maart 2001, waarbij een dwangsom van ƒ 500,00 per week was opgelegd, met een maximum van ƒ 7500,00. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 24 juni 2002.

Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun beroep aanvulden met aanvullende brieven. De zaak werd behandeld op 7 februari 2003, waarbij appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.H. Rodenburg. Het college werd vertegenwoordigd door H.M.A. van der Linden, ambtenaar van de gemeente.

De Raad van State overwoog dat de serre was gebouwd zonder de vereiste bouwvergunning, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Raad stelde vast dat er geen concreet zicht op legalisering van de illegale situatie bestond, en dat het college in redelijkheid tot handhaving had kunnen overgaan. Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200205245/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te
's-Hertogenbosch van 22 augustus 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college) appellanten gelast een serre op het perceel [locatie 1] te [plaats] binnen acht weken te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van ƒ 500,00 (€ 226,89) per week met een maximum van ƒ 7500,00 (€ 3403,35).
Bij besluit van 24 juni 2002 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2002, waarvan het proces-verbaal is verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 27 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2002, hoger beroep ingesteld. Appellanten hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 24 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 2 december 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2003, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. J.H. Rodenburg, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door H.M.A. van der Linden, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat de serre is gebouwd zonder de daartoe ingevolge artikel 40 van de Woningwet vereiste bouwvergunning. Het college was dan ook bevoegd tot het doen uitgaan van de dwangsomaanschrijving.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.3. Bij uitspraak van heden inzake no. 200205241/1 heeft de Afdeling de uitspraak van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 22 augustus 2002 waarbij het ingestelde beroep tegen het in bezwaar gehandhaafde besluit van het college tot weigering van bouwvergunning voor deze serre ongegrond is verklaard, bevestigd. Daarmee staat vast dat geen concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie. Overigens is de serre, anders dan appellant aanvoert, reeds gelet op de diepte daarvan, niet een bouwwerk waarvoor ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Woningwet zoals deze bepaling luidt met ingang van 1 januari 2003, in samenhang met het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, geen bouwvergunning is vereist. Het voorgaande in aanmerking nemende faalt het betoog van appellanten dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid niet tot handhaving mocht overgaan.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een procekostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
17-412.