ECLI:NL:RVS:2003:AF5599

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203487/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om meer uren rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante sub 1 en appellant sub 2 tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante sub 1 ongegrond verklaard en het beroep van appellant sub 2 niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek om toestemming voor het besteden van meer dan vijftien uren aan de rechtsbijstand in de asielprocedure van appellante sub 1. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant sub 2 niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij geen administratief beroep had ingesteld tegen het primaire besluit. De Raad stelt vast dat de afwijzing van het verzoek om meer uren rechtsbijstand niet voldoende is onderbouwd. De Raad concludeert dat de raad voor rechtsbijstand onvoldoende inzicht heeft gegeven in het aantal uren dat aan de verschillende procedures is besteed. De complexiteit van de zaak en de hoeveelheid medische gegevens die zijn ingediend, maken het aannemelijk dat meer dan vijftien uren nodig zijn voor de rechtsbijstand. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak en het besluit van de raad voor rechtsbijstand en draagt hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van appellante sub 1 worden vergoed.

Uitspraak

200203487/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
[appellant sub 2], kantoor houdend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 mei 2002 in het geding tussen:
appellante sub 1 en appellant sub 2
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden een verzoek van appellant sub 2 om toestemming voor het besteden van meer dan vijftien uren aan de zaak van appellante sub 1, afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2001 heeft de raad het daartegen namens [appellante sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen namens [appellante sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard en het daartegen door [appellante sub 2] ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten gezamenlijk bij brief van 20 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 augustus 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten gezamenlijk. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 14 februari 2003 ter zitting aan de orde gesteld.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen appellante in hoger beroep hebben aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de overweging van de rechtbank dat [appellante sub 2] redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen administratief beroep heeft ingesteld tegen het primaire besluit en dat het beroep van [appellante sub 2] om die reden niet-ontvankelijk is, onjuist is.
2.2. Het hoger beroep van [appellante sub 2] is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
2.3. Aan [appellante sub 2] is bij besluit van 13 mei 1998 onder nummer 5AM9026 een toevoeging verleend voor het verlenen van rechtsbijstand aan [appellante sub 1] in het kader van een procedure tot toelating als vluchteling.
In het kader van deze procedure heeft [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] op 2 oktober 1998 beroep ingesteld bij de rechtbank, waarvoor een afzonderlijke toevoeging is verleend onder nummer 5AN9337. De rechtbank heeft dat beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar, houdende een niet-ontvankelijkverklaring van dat bezwaar, vernietigd.
Aangezien als gevolg van de uitspraak van de rechtbank opnieuw op het bezwaar moet worden beslist, heeft [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] om toestemming gevraagd voor het besteden van meer dan 15 uren aan de zaak van [appellante sub 1] op basis van de reeds verleende toevoeging 5AM9026.
2.4. De afwijzing van dit verzoek heeft de raad in administratief beroep gehandhaafd. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat tot 18 augustus 2000, zijnde de datum van de aanvraag om toestemming, 11,8 uren aan rechtsbijstand is verleend.
De grote hoeveelheid medische gegevens die [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] in het geding heeft gebracht, zijn deels als rechtsbijstand in de asielprocedure bij de rechtbank aangemerkt, deels als rechtsbijstand aangemerkt in de procedure waarvoor de toestemming is gevraagd, dat wil zeggen de nieuwe fase van bezwaar in de asielprocedure. De conclusie van de raad is dat [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de na 17 augustus 2000 voor rechtsbijstand in de nieuwe bezwaarschriftenprocedure resterende, ruim drie uren niet voldoende zouden zijn.
2.5. In de aangevallen uitspraak is overwogen dat de raad zich in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Namens [appellante sub 1] is niet aannemelijk gemaakt dat haar zaak dermate feitelijk en/of juridisch complex was dat afronding binnen vijftien uren niet mogelijk is. Het enkel stellen van bewerkelijkheid kan niet worden aangemerkt als een onderbouwing voor de complexheid van de zaak, aldus de rechtbank.
2.6. De Afdeling overweegt als volgt.
Met het oog op de procedure van toelating als vluchteling van [appellante sub 1] heeft de raad twee toevoegingen verleend. De raad heeft weliswaar gesteld de door [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] verrichte werkzaamheden deels aan te merken als te zijn gemaakt in de rechtbankprocedure en deels als te zijn gemaakt in de nieuwe bezwaarschriftenprocedure, doch een uitsplitsing naar werkzaamheden, verricht in de ene dan wel de andere procedure, ontbreekt. Nu daarmee evenmin duidelijk is gemaakt hoeveel uren aan rechtsbijstand in de respectieve procedures zijn gemaakt, heeft de raad onvoldoende inzicht verschaft in zijn stelling dat het aantal uren voor de nieuwe bezwaarschriftenprocedure zo gering is dat – naast de reeds op
18 augustus 2000 bestede 11,8 uren – daarmee het totale aantal van vijftien uren niet wordt overschreden.
Het maken van een duidelijke uitsplitsing van de werkzaamheden en het daarmee gemoeide aantal uren per procedure had met name niet mogen ontbreken, nu geenszins op voorhand duidelijk is dat de nieuwe bezwaarschriftenprocedure niet meer dan ongeveer drie uren zal vergen, zoals de raad heeft gemeend. Immers, in de asielprocedure bij de rechtbank heeft louter de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar ter beoordeling gestaan; een inhoudelijke beoordeling dient alsnog plaats te vinden.
Dit laatste leidt er toe dat het betoog van [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] dat de hernieuwde bezwaarfase, mede gezien het intussen omvangrijke medische dossier, de zaak complex maakt en veel extra werkzaamheden vergt, niet voldoende gemotiveerd is weerlegd. Daarnaast kan evenmin worden geoordeeld dat de raad bij de voorbereiding van zijn besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft verzameld.
Beide gebreken heeft de rechtbank miskend.
2.7. Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond is en de aangevallen uitspraak in zoverre moet worden vernietigd. Ook het besluit van 21 maart 2000 moet worden vernietigd.
2.8. Gelet hierop behoeft het betoog betreffende artikel 28, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 geen bespreking. Overigens verwijst de Afdeling naar hetgeen zij in haar uitspraak van heden, inzake nummer 200203482/1, dienaangaande heeft overwogen.
2.9. De Afdeling zal de raad veroordelen in de proceskosten van [appellante sub 1], gemaakt in beroep en in hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het namens N.A.S. [appellante sub 1] ingestelde hoger beroep gegrond;
II. verklaart het namens N.A.S. [appellante sub 1] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt de aangevallen uitspraak in zoverre;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. vernietigt het besluit van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden van 12 maart 2001;
VI. draagt de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
VII. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden in de namens N.A.S. [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep en van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (gironummer Raad van State 507590 onder vermelding van het zaaknummer);
VIII. gelast dat de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden aan N.A.S. [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep en van het hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 54,61/ƒ 120,34, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
238.