ECLI:NL:RVS:2003:AF5602

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203471/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Leeuwarden inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 mei 2002. De rechtbank had het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van appellant sub 2 ongegrond verklaard. De zaak betreft de vergoeding van rechtsbijstand die door de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden was vastgesteld op 40% van het basisbedrag. Appellant sub 2 had hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de stellingen van appellant sub 2 niet voldoende onderbouwd waren. De appellanten hebben gezamenlijk hoger beroep ingesteld op 21 juni 2002, waarbij zij de eerdere uitspraak van de rechtbank aanvechten.

De Raad van State heeft de zaak op 14 februari 2003 ter zitting behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het belang van appellant sub 1 niet rechtstreeks betrokken was in het geschil over de hoogte van de vergoeding. De appellanten hebben in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de eerdere uitspraak van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de vergoeding van 40% van het basisbedrag terecht is vastgesteld. Ook de argumenten van appellant sub 2 met betrekking tot de reiskostenvergoeding zijn niet overtuigend, en de rechtbank heeft terecht geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De conclusie is dat beide hoger beroepen ongegrond zijn en de eerdere uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200203471/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
[appellant sub 2], kantoor houdend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 mei 2002 in het geding tussen:
appellant sub 1 en appellant sub 2
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden de vergoeding aan appellant sub 2 voor aan appellant sub 1 verleende rechtsbijstand vastgesteld op 40% van het basisbedrag.
Bij besluit van 12 maart 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden (hierna: de raad) het daartegen door [appellante sub 2] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante sub 1] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het daartegen door [appellante sub 2] ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten gezamenlijk bij brief van 20 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 augustus 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van beide appellanten gezamenlijk. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 14 februari 2003 ter zitting aan de orde gesteld.
2. Overwegingen
Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de overweging van de rechtbank dat het belang van [appellante sub 1] niet rechtstreeks is betrokken in een geschil betreffende de hoogte van de vergoeding van zijn raadsman en dat het beroep van [appellante sub 1] om die reden niet-ontvankelijk is, onjuist is. Geen der appellanten heeft in hoger beroep gronden aangevoerd ter bestrijding van dit oordeel.
Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
Op goede gronden heeft de rechtbank voorts overwogen dat uit de stukken die [appellante sub 2] heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling - dat de zaak, waarvoor hem een toevoeging is verleend, zo bewerkelijk is dat afronding ervan binnen acht uren niet mogelijk is -, de juistheid van die stelling niet blijkt. Het oordeel van de rechtbank dat de raad de vergoeding terecht op 40% van het basisbedrag heeft vastgesteld, is juist.
Eveneens berust op goede gronden en is juist hetgeen de rechtbank met betrekking tot de op artikel 28, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 gebaseerde vergoeding van de reiskosten heeft overwogen. In dit verband verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 27 november 2002 inzake 200202743/1, op het hoger beroep van [appellante sub 2].
Hetgeen [appellante sub 2] in hoger beroep met betrekking tot het vorenstaande heeft aangevoerd, vormt in de kern een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd en kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in administratief beroep en in beroep. Het besluit van 12 maart 2001 is immers niet onrechtmatig geoordeeld. Om dezelfde reden ziet de Afdeling geen grond voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
De conclusie is dat ook het hoger beroep van [appellante sub 2] ongegrond is en de aangevallen uitspraak ook in zoverre moet worden bevestigd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
238.