200203482/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
[appellant sub 2], kantoor houdend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 14 mei 2002 in het geding tussen:
appellant sub 1 en appellant sub 2
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden.
Bij besluit van 25 augustus 2000 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden een verzoek van appellant sub 2 om toestemming voor het besteden van meer dan vijftien uren aan de zaak van appellant sub 1, afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2001 heeft de raad het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond verklaard en het daartegen door [appellant sub 2] ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten gezamenlijk bij brief van 20 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 augustus 2002 heeft de raad een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten gezamenlijk. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 14 februari 2003 ter zitting aan de orde gesteld.
2.1. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de overweging van de rechtbank dat [appellant sub 2] redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen administratief beroep heeft ingesteld tegen het primaire besluit en dat het beroep van [appellant sub 2] om die reden niet-ontvankelijk is, onjuist is.
2.2. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet in zoverre worden bevestigd.
2.3. Op goede gronden heeft de rechtbank voorts, samengevat weergegeven, overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellant sub 2] namens [appellant sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zaak, waarvoor reeds een toevoeging was verstrekt, dermate feitelijk en/of juridisch complex was dat afronding binnen vijftien uren niet mogelijk is. Het enkel stellen van extra werk kan niet worden aangemerkt als een onderbouwing voor de complexheid van de zaak en niet alle opgegeven uren zijn besteed aan juridische hulpverlening. Het oordeel van de rechtbank dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde toestemming te weigeren, is juist.
2.4. Hetgeen [appellant sub 2] namens [appellant sub 1] in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in de kern een herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd en kan niet tot een ander oordeel leiden dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.5. Namens [appellant sub 1] heeft [appellant sub 2] voorts in hoger beroep betoogd dat artikel 28, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 niet behoort te worden toegepast bij de vaststelling van de vergoeding van reiskosten.
Dienaangaande overweegt de Afdeling dat het in dit geding niet om de vaststelling van de vergoeding gaat - in welk kader genoemd artikel eerst een rol speelt -, maar om de weigering van toestemming om meer dan vijftien uren aan een zaak te besteden.
2.6. Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in administratief beroep en in hoger beroep. Het besluit van 12 maart 2001 is immers niet onrechtmatig geoordeeld. Om dezelfde reden ziet de Afdeling geen grond voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep.
2.7. De conclusie is dat ook het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond is en de aangevallen uitspraak ook in zoverre moet worden bevestigd.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003