ECLI:NL:RVS:2003:AF5633

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205426/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.H. Lauwaars
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Hilversum en geschil over bestemmingen

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 maart 2003 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Binnenstad" van de gemeenteraad van Hilversum. Het bestemmingsplan, dat op 13 maart 2002 door de gemeenteraad was vastgesteld, biedt een juridisch-planologisch kader voor het grootste deel van de binnenstad van Hilversum en is gericht op het beheer van de bestaande situatie met beperkte mogelijkheden voor functiewisselingen. De zaak is behandeld naar aanleiding van beroepen van twee appellanten tegen het besluit van de gedeputeerde staten van Noord-Holland, die op 20 augustus 2002 goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan.

De appellanten stelden dat de goedkeuring van de bestemming "Villarandgebied" voor een perceel van appellant sub 1 niet aansluit bij het huidige gebruik van het pand als kantoor en woning. De gemeenteraad had echter overwogen dat de kantoorfunctie ondergeschikt is aan de woonfunctie en dat deze voortgezet kan worden. De Afdeling oordeelde dat de gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de huidige kantoorfunctie niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarnaast voerden appellanten sub 2 aan dat de bestemmingen voor percelen ter hoogte van een andere locatie niet in één bestemmingsplan zijn opgenomen, wat zij bezwaarlijk vonden. De gemeenteraad had echter geoordeeld dat de samenhang tussen de gebieden niet zodanig was dat ze in één bestemmingsplan opgenomen moesten worden. De Afdeling onderschreef dit standpunt en oordeelde dat de goedkeuring van de bestemmingen niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de beleidsvrijheid van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen, mits deze niet in strijd zijn met het recht.

Uitspraak

200205426/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2002 heeft de gemeenteraad van Hilversum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2002, het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 augustus 2002, kenmerk 2002-13242, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 10 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 16 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 november 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten sub 2. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 februari 2002, waar appellant sub 1, in persoon, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Tevens is de gemeenteraad van Hilversum, vertegenwoordigd door mr. R.G.H. van Wessel, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan biedt het juridisch-planologische kader voor het grootste deel van de binnenstad van Hilversum. Het plan is gericht op het beheer van de bestaande situatie in de binnenstad en biedt beperkte mogelijkheden voor functiewisselingen.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit goedkeuring verleend aan het plan.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. [appellant sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemming "Villarandgebied" voor zijn perceel aan de [locatie sub 1]. Appellant is van mening dat deze bestemming niet aansluit bij het huidige gebruik van het pand als kantoor en woning.
2.3.1. De gemeenteraad heeft aan het perceel de bestemming "Villarandgebied" zonder nadere aanduidingen toegekend.
De gemeenteraad heeft overwogen dat appellant een deel van de woning gebruikt als kantoor aan huis. De kantoorfunctie is naar de mening van de gemeenteraad ondergeschikt aan de woonfunctie en kan op grond van het plan worden voortgezet.
2.3.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit plandeel goedgekeurd. Verweerder heeft het standpunt van de gemeenteraad onderschreven.
2.3.3. Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming "Villarandgebied" bestemd voor woondoeleinden.
Ingevolge artikel 1, onder 1, is een aan huis gebonden beroep een dienstverlenend beroep, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
2.3.4. De Afdeling is op grond van het verhandelde ter zitting van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de huidige kantoorfunctie in de woning van appellant ondergeschikt is aan de woonfunctie en op grond van het plan kan worden voortgezet. Niet aannemelijk is gemaakt dat behoefte bestaat aan uitbreiding van de kantoorfunctie in de woning.
Voorts heeft verweerder in redelijkheid het beleid van de gemeenteraad om de woonfunctie van de villa's in de [locatie sub 1] zoveel mogelijk te handhaven en om die reden alleen aan de villa's die geheel als kantoor in gebruik zijn een kantoorbestemming te geven, kunnen onderschrijven. De omstandigheid dat het gemeentebestuur medewerking heeft verleend aan de bouw van een kantoorpand aan de overzijde van het perceel van appellant doet aan het voorgaande niet af.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4. [appellanten sub 2] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de bestemmingsregeling voor de percelen ter hoogte van de [locatie sub 2].
Appellanten vinden het bezwaarlijk dat het gebied ter hoogte van [locatie sub 2] en het daar tegenover gelegen [gebied] niet in één bestemmingsplan zijn opgenomen. De twee gebieden zijn naar de mening van appellanten zodanig met elkaar verbonden dat een integrale visie op het gehele gebied gemaakt moet worden.
Voorts vinden appellanten het bezwaarlijk dat het gebied rond de [locatie sub 2] in het plan niet meer tot het kernwinkelgebied, maar tot het aanloopgebied wordt gerekend. Zij vrezen voorts beperkingen vanwege de medebestemming "Waardevolle panden".
2.4.1. De gemeenteraad heeft aan het door appellanten bedoelde gebied de bestemmingen "Centrumrandgebied" en "Historische buurt 1" toegekend.
De gemeenteraad heeft overwogen dat het [gebied] in het bestemmingsplan "Kerkbrink" is opgenomen. Hoewel tussen de [gebieden] samenhang bestaat, is deze samenhang naar de mening van de gemeenteraad niet zodanig dat beide gebieden in een bestemmingsplan opgenomen dienen te worden.
De bestemmingen "Centrumrandgebied" en "Historische buurt 1" bieden voorts naar de mening van de gemeenteraad voldoende mogelijkheden voor de exploitatie van de panden aan de [locatie sub 2].
2.4.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit deel van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft de plandelen goedgekeurd. Hij heeft het standpunt van de gemeenteraad onderschreven.
2.4.3. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
Uit de toelichting op het plan blijkt dat het gemeentebestuur op basis van het rapport "Winkelkompas" een visie op de ontwikkeling van de detailhandel in Hilversum heeft ontwikkeld. Uit deze visie vloeit voort dat de [locatie sub 2] en het daar tegenover gelegen [gebied] niet tot het kernwinkelgebied, maar tot het aanloopgebied worden gerekend. De maatregelen die voortvloeien uit deze visie zijn in dit bestemmingsplan verwerkt en zullen verder onder meer worden verwerkt in een partiële herziening van het bestemmingsplan "Kerkbrink". In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er weliswaar samenhang tussen beide gebieden bestaat, maar dat deze samenhang niet zodanig is dat beide gebieden in één bestemmingsplan opgenomen zouden dienen te worden.
De Afdeling is dan ook van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd.
2.4.4. Ingevolge artikel 10, eerste lid, zijn gronden met de bestemming "Historische buurt 1", voor zover relevant, bestemd voor woondoeleinden, ambachtelijke bedrijvigheid vallend in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, kantoren, dienstverlening, maatschappelijke doeleinden, detailhandel en horecabedrijven die zijn opgenomen in de Lijst met toegelaten horeca-inrichtingen, bijlage 2.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn gronden met de bestemming "Centrumrandgebied" op de begane grond bestemd voor dienstverlening, detailhandel, maatschappelijke doeleinden, woondoeleinden, horecabedrijven die zijn opgenomen in de Lijst met toegelaten horeca-inrichtingen (bijlage 2) en bedrijven die zijn opgenomen in de Lijst met toegelaten bedrijven (bijlage 4) en op de verdieping voor woondoeleinden en bestaande detailhandel, horeca en kantoren.
2.4.5. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat de bestemmingen "Historische buurt 1" en "Centrumrandgebied" leiden tot een zodanige beperking van de gebruiksmogelijkheden van de panden aan de [locatie sub 2], dat de exploitatie van deze panden ernstig zal worden bemoeilijkt. Anders dan appellanten betogen kunnen de panden in gebruik blijven voor detailhandel en voorziet het plan niet slechts in een woonfunctie op de begane grond. De medebestemming "Waardevolle panden" legt geen verdere beperkingen op aan de gebruiksmogelijkheden voor de panden van appellanten. In hetgeen appellanten voorts hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet heeft kunnen stellen dat het [gebied] niet tot het kernwinkelgebied, maar tot het aanloopgebied kan worden gerekend.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.5. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Verbeek
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
388.