ECLI:NL:RVS:2003:AF5634

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103736/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake subsidie op grond van de Beëindigingsregeling varkensbedrijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juni 2001. Appellant had een aanvraag voor subsidie ingediend op basis van de Beëindigingsregeling varkensbedrijven (BEVAR), welke door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was goedgekeurd. Echter, appellant maakte bezwaar tegen de hoogte van de subsidie die hem was toegekend. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft het onderzoek heropend en advies gevraagd aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB). Na het ontvangen van dit advies en de reacties van beide partijen, vond de zitting plaats op 14 oktober 2002. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak vervolgens behandeld en geconcludeerd dat de minister de agrarische waarde niet correct had vastgesteld, omdat er geen representatief referentiekader van verkoopcijfers beschikbaar was. De minister had de waarde vastgesteld op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde volgens de KWIN-normen.

De Raad van State oordeelde dat de minister in redelijkheid gebruik mocht maken van deze methode, maar dat de afschrijvingen niet correct waren toegepast. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van appellant werd gegrond verklaard. De minister werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die door een derde beroepsmatig waren verleend, en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

200103736/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
appellant, wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juni 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 december 1999 heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: de minister) appellant subsidie verleend op grond van de Beëindigingsregeling varkensbedrijven in de EHS (hierna: BEVAR).
Bij besluit van 9 mei 2000 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juni 2001, verzonden op 20 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 juli 2001, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 augustus 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 september 2001 heeft de minister een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en [makelaar-taxateur] te Best, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.W. Verheijen en M.P.J. van der Kruis, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
Nadien heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Zij heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak te Den Haag (hierna: StAB) verzocht advies uit te brengen.
Bij schrijven van 21 mei 2002 heeft de StAB dat gedaan. Het advies is aan appellant en de minister toegezonden. Deze hebben daarop schriftelijk gereageerd.
De Afdeling heeft de behandeling van de zaak voortgezet ter zitting op 14 oktober 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door
mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, en [makelaar] te Best, en de minister, vertegenwoordigd door mr. P.W. Verheijen en ing. A.L.M. Woestenberg, ambtenaren ten departemente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies (hierna ook: de Kaderwet) kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake de in dit artikel vermelde beleidsterreinen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van deze wet, voor zover hier van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, nader worden bepaald alsmede andere criteria voor die verstrekking worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 2 van de BEVAR, een ministeriële regeling gebaseerd op de Kaderwet, kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidie verlenen ter zake van de beëindiging van bedrijven in gebied I of gebied II waarop blijkens de registratie van het Bureau Heffingen in 1996 een niet gebonden mestproductierecht rustte, die beschikken over een geldige milieuvergunning en die voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
a. het erfperceel ligt in of grenst onmiddellijk aan een reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject;
b. ………. .
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de BEVAR, voor zover hier van belang, wordt voor de toepassing van deze regeling verstaan onder beëindiging van een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 2, onder a:
a. …………
b. afbraak van de gebouwen bestemd voor de uitoefening van het bedrijf, voor zover zij in een reservaatsgebied of natuurontwikkelingsproject liggen of op een onmiddellijk daaraan grenzend erfperceel;
c. .….……. .
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kunnen voor een bedrijf dat voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 2, onder a, de volgende bedragen worden verstrekt:
a. …………
b. een subsidie die de volgende onderdelen omvat:
1°. …………
2°. een bedrag voor de afbraak van de in artikel 4, eerste lid, onder b, genoemde gebouwen, overeenkomend met ƒ 80,-- per vierkante meter grondoppervlakte, en
3°. een bedrag overeenkomend met de agrarische waarde van de onder 2° genoemde gebouwen.
2.2. Appellant heeft op grond van de BEVAR een aanvraag voor subsidie ingediend ter zake van beëindiging van zijn varkenshouderij. Deze aanvraag is door de minister bij besluit van 14 december 1999 toegewezen voor een bedrag van ƒ 1.732.988,50/€ 786.395,81. Dit bedrag omvat onder meer een vergoeding voor de te slopen bedrijfsgebouwen. Appellant heeft bezwaar tegen de vaststelling door de minister van de hoogte van evengenoemde vergoeding.
2.3. De Afdeling stelt vast dat in de BEVAR, noch in de Kaderwet op grondslag waarvan dit algemeen verbindend voorschrift tot stand is gebracht, is bepaald wat onder “agrarische waarde” is te verstaan. Voor de uitleg van dit wettelijk begrip biedt de toelichting op de BEVAR voorts geen aanknopingspunt.
2.3.1. Blijkens de beslissing op bezwaar en de daarop gegeven toelichting verstaat de minister bij toepassing van de BEVAR onder “agrarische waarde”: de waarde in het economisch verkeer bij voortgezet agrarisch gebruik. Het gaat dan om de waarde bij voortgezet gebruik ten behoeve van het varkensbedrijf.
De Afdeling is van oordeel dat de minister dit begrip aldus op juiste wijze heeft uitgelegd. Aangenomen moet immers worden dat het de bedoeling van de regelgever is geweest om tot vergoeding over te gaan van de gebruikswaarde als varkensbedrijf en niet tot een vergoeding van andere mogelijke gebruikswaarden.
2.3.2. Bij de toepassing van de BEVAR heeft de minister geconstateerd dat er in de varkenshouderij geen, althans vrijwel geen sprake was van economisch verkeer van gebouwen en dat derhalve een representatief referentiekader van verkoopcijfers ontbrak. Daarom heeft hij bij de uitvoering van de BEVAR voor het vaststellen van de agrarische waarde gebruik gemaakt van de methode van gecorrigeerde vervangingswaarde volgens de zogenoemde KWIN-normen.
2.3.3. Appellant betwist niet, dat het de minister bij de toepassing van de BEVAR aan een representatief referentiekader van verkoopcijfers ontbrak. Hij stelt zich op het standpunt dat er echter wel een ander representatief referentiekader was. Hij wijst in dit verband op het verrichten van taxaties ter uitvoering van de Wet onroerende zaken en voor de fiscus bij liquidaties en inbreng in vennootschappen. Verder worden, aldus appellant, taxaties verricht bij het bepalen van de vermogensschade van bedrijven die door de overheid opgekocht worden en bij de bepaling van de waarde van bedrijven in het kader van bedrijfsfinancieringen.
2.3.4. De BEVAR is een subsidieregeling die blijkens titel en inhoud tot doel heeft het beëindigen van varkensbedrijven in de EHS. Middel om dit doel te bereiken is het verlenen van daartoe strekkende subsidies. Nu het verlenen van zulke subsidies wat betreft de te slopen bedrijfsgebouwen niet mogelijk was door vaststelling van de waarde daarvan aan de hand van een voldoend representatief referentiekader van verkoopcijfers moest die waarde op andere wijze worden vastgesteld. Bij de door de minister gehanteerde methode van gecorrigeerde vervangingswaarde wordt uitgegaan van de waarde die het object heeft voor de eigenaar/gebruiker. Om een uniforme uitvoering te waarborgen heeft de minister bij toepassing van de BEVAR de KWIN-V (KWIN staat voor Kwantitatieve Informatie, de V voor Veehouderij) gehanteerd. De KWIN-getallen zijn te vinden in een boekwerk, dat jaarlijks wordt samengesteld en uitgegeven. KWIN-V wordt uitgegeven met het doel een bundel betrouwbare en actuele gegevens beschikbaar te stellen voor het maken van berekeningen, bedrijfsevaluaties en begrotingen.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de minister, gegeven het ontbreken van marktwerking, bij het vaststellen van de agrarische waarde niet in redelijkheid gebruik mocht maken van de methode van gecorrigeerde vervangingswaarde volgens de KWIN-normen.
2.3.5. Bij de KWIN-V zijn de investeringen in zeugenstallen en vleesvarkensstallen samengebracht tot clusters waarbij de levensduur van de investeringen 40, 20 of 10 jaar is. Voor de afschrijvingen van die investeringen vermeldt de KWIN-V voor een zeugenstal percentages van 35, 32 en 33 en voor een vleesvarkensstal percentages van 34, 34 en 32. Vaststaat dat die percentages bij de taxatie, op basis waarvan de minister zijn subsidiebesluit heeft genomen, niet zijn gehanteerd nu er is afgeschreven in drie gelijke delen. Het hoger beroep van appellant is derhalve gegrond.
2.4. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De minister dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige zaak en de zaken 200103193/1 en 200103874/1 moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken, als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, en dat – in verband daarmee – het bedrag dat voor de kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand dient te worden vergoed, gelijkelijk over de zaken moet worden verdeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 juni 2001, Awb 00/4133;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
III. vernietigt het besluit van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 9 mei 2000, TRCJZ/2000/5182;
IV. draagt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
V. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1180,67, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (in totaal € 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Sparreboom
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003
195-55.