200204354/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Roermond van 5 augustus 2002 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Echt.
Bij besluit van 7 februari 2002 heeft de raad van de gemeente Echt (hierna: de raad) besloten de veldweg gelegen ten noorden van de Palmbrugweg, zoals op de bij dat besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening in gele kleur aangegeven, aan het openbaar verkeer te onttrekken.
Bij besluit van 27 juni 2002 heeft de raad het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 8 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
Appellanten hebben nog enige malen aanvullende stukken ingezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.M.M. Engelen, juridisch beleidsmedewerker, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:20, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan het beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog gegrond worden verklaard als de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.2. Voor zover appellanten betogen een belang te hebben als bedoeld in artikel 6:20, zesde lid, van de Awb hebben zij daartoe geen krachtens dit artikel inroepbaar belang gesteld. Nu een belang als bedoeld in deze bepaling gesteld noch gebleken is, heeft de voorzieningenrechter naar het oordeel van de Afdeling terecht geoordeeld dat appellanten geen belang hebben bij het alsnog gegrond verklaren van hun beroep tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaarschrift.
2.3. Ingevolge artikel 9, in samenhang bezien met artikel 8, van de Wegenwet kan een weg welke niet door het Rijk, een provincie of een waterschap dan wel onder toezicht van een waterschap wordt onderhouden, bij een besluit van de raad van der gemeente waarin de weg is gelegen, aan het openbaar verkeer worden onttrokken.
2.4. Appellanten hebben verschillende grieven aangevoerd betrekking hebbend op de wijze van totstandkoming van het raadsbesluit van 27 juni 2002.
2.5. De Afdeling heeft in de beschikbare gedingstukken en het door appellanten aangevoerde geen aanknopingspunten kunnen vinden om het dienaangaande door de voorzieningenrechter gegeven oordeel voor onjuist te houden.
2.6. Appellanten hebben voorts tevergeefs aangevoerd dat de inrichting van een detailhandelszone door het provinciaal bestuur van Limburg niet is goedgekeurd. Aangezien de gedeeltelijke onthouding van goedkeuring van het bestemmingsplan niet in de weg staat aan de realisering van de op de onderhavige locatie ingevolge het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Loop" berustende bestemming is er geen plaats voor het oordeel dat de raad bij de afweging van belangen betrokken bij de onttrekking van de veldweg aan het openbaar verkeer een onjuiste betekenis heeft toegekend aan de planologische situatie.
2.7. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling verder van oordeel dat hetgeen door appellanten is aangevoerd over het veilig stellen van hun belangen ten aanzien van de financiële afwikkeling van de aankoop door de gemeente van een perceel van appellanten op het industrieterrein De Berk en de mogelijke aankoop van de percelen [locaties] geen betrekking heeft op belangen die de raad in ogenschouw zou dienen te nemen bij haar besluit tot onttrekking van de onderhavige veldweg aan het openbaar verkeer.
2.8. De overige in hoger beroep aangevoerde gronden zijn eerst in hoger beroep aangevoerd en mitsdien zou het in strijd met de goede procesorde zijn daarop in te gaan.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.J.J.M. van Tielraden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Tielraden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2003