ECLI:NL:RVS:2003:AF5978

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204401/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vergunningverlening voor het kappen van bomen in Landerd

Op 19 maart 2003 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van appellanten tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Landerd. De zaak betreft de vergunning die op 27 november 2000 is verleend aan [vergunninghouder] voor het kappen van dertien sparren en vier berken in de achtertuin van een perceel. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank te 's-Hertogenbosch heeft op 25 juni 2002 het beroep van appellanten tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Hierop hebben appellanten hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het college onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de belangenafweging die vereist is voor het verlenen van de kapvergunning. De relevante belangen die in artikel 4.4.2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Landerd zijn genoemd, zijn niet adequaat gewogen. Het college heeft geen onderzoek verricht naar de door [vergunninghouder] aangevoerde belangen en heeft de vergunning verleend zonder de nodige onderbouwing van de plannen voor herinrichting van de tuin. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank de zaak verkeerd heeft beoordeeld.

De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaard. Het college van burgemeester en wethouders van Landerd is opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van appellanten, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht aan appellanten moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor het college om relevante feiten en belangen in acht te nemen bij het verlenen van vergunningen.

Uitspraak

200204401/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] e.a., allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 juni 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Landerd.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vergunning verleend voor het kappen van dertien sparren en vier berken, staande in de achtertuin van het perceel [locatie].
Bij besluit van 13 maart 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2002, verzonden op 3 juli 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 12 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten; deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd in de persoon van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door J.H. van Alphen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge art. 4.4.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Landerd (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.4.2, derde lid, van de APV, kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:
a. visuele eigenschappen, te weten:
- landschapsschoon;
- natuurschoon;
- stads- en dorpsschoon;
- de leefbaarheid in een buurt of straat.
b. andere kwaliteiten van een houtopstand, te weten:
- recreatief belang;
- nestel- of schuilgelegenheid van bepaalde diersoorten;
- de bodemhuishouding en het microklimaat;
- luchtzuiverende kwaliteiten;
- de natuurwetenschappelijke betekenis van houtopstand;
- de belevingswaarde van een houtopstand vanuit cultuur-historisch oogpunt, ouderdom, planologisch oogpunt of situering.
Ingevolge artikel 4.4.4, eerste lid, van de APV, kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2.2. Aan [vergunninghouder] is de in geding zijnde kapvergunning verleend met het oog op zijn wens tot herinrichting van de tuin, behorend bij het voormalig klooster, dat zijn eigendom is.
In elk geval ten tijde van de beslissing op bezwaar waren de bomen reeds gekapt en waren in de tuin grote hoeveelheden steenpuin gestort voor de aanleg van een bedrijfsterrein ten behoeve van het schildersbedrijf van [vergunninghouder].
2.3. De Afdeling constateert dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat het college zich met het oog op een zorgvuldige belangenafweging voldoende inzicht heeft verschaft in de schade die vergunningverlening toebrengt aan de belangen die artikel 4.4.2, derde lid, van de APV in dit geval beoogt te beschermen.
Ook is niet gebleken dat het college enig onderzoek heeft verricht naar de door [vergunninghouder] aangevoerde belangen; die belangen zijn, zo blijkt uit de toelichting van het college ter zitting, zonder meer als zwaarwegender aangemerkt dan de in artikel 4.4.2, derde lid, van de APV genoemde belangen, omdat het een particuliere tuin betreft.
Evenmin blijkt dat het college zich heeft vergewist van de voornemens van [vergunninghouder] tot herinrichting van de tuin. Gelet op het oogmerk waarmee [vergunninghouder] de vergunning heeft aangevraagd en in verband waarmee de vergunning ook is verleend, eist een zorgvuldige besluitvorming dat het college [vergunninghouder] naar een – schriftelijke – onderbouwing van zijn plannen voor herinrichting en de daaruit voortvloeiende noodzaak tot het kappen van de bomen had gevraagd.
Deze onzorgvuldigheid komt ook tot uiting in het ongemotiveerd ontbreken in de vergunning van een voorschrift tot herplant.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden geoordeeld dat het college de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard, zoals artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft.
Dit heeft de rechtbank miskend.
2.4. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is; de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De beslissing op bezwaar dient eveneens te worden vernietigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de in beroep en in hoger beroep gemaakte kosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 25 juni 2002, AWB 01/1548 VEROR V90 BB;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Landerd van 13 maart 2001;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Landerd op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van appellanten;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Landerd in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 484,18; het bedrag dient door de gemeente Landerd te worden betaald aan appellanten;
VII. gelast dat de gemeente Landerd aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en van het hoger beroep betaalde griffierecht, in totaal € 267,10, vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003
238.