ECLI:NL:RVS:2003:AF5982

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205283/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering vrijstelling voor bouw bedrijfswoning en kantoor

Op 19 maart 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder om vrijstelling te verlenen voor de bouw van een bedrijfswoning annex kantoor op een perceel in [plaats]. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 22 augustus 2002, waarin het beroep van de appellant gegrond werd verklaard en de beslissing van het college werd vernietigd. Het college had in zijn besluit van 15 mei 2001 geweigerd om vrijstelling te verlenen op basis van de bestemmingsplanvoorschriften van het 'Bedrijventerrein Nagelerweg'.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze weigering, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde echter dat de weigering onterecht was en dat de aanvraag van de appellant als een verzoek om vrijstelling moest worden beschouwd. In hoger beroep stelde de Afdeling vast dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de woning op het perceel als een dienstwoning voor het bedrijf van de appellant moest worden aangemerkt. De Afdeling concludeerde dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van de geldende planvoorschriften, aangezien de woning naast het bedrijf van de appellant was gelegen en als zodanig moest worden beschouwd.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 19 maart 2003.

Uitspraak

200205283/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Zwolle van 22 augustus 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders te Noordoostpolder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders te Noordoostpolder (hierna: het college) geweigerd op grond van artikel 3, lid 2, aanhef en onder a, van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Nagelerweg" vrijstelling te verlenen ten behoeve van de bouw van een bedrijfswoning annex kantoor op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 december 2001 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 30 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 november 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door J. Wassink, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van appellant dat gelet op de bewoordingen in de brief van 29 januari 2001, het daarin vervatte verzoek was gericht op het verkrijgen van een bouwvergunning voor het aangegeven bouwplan, faalt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de brief van appellant van 29 januari 2001 als een aanvraag om vrijstelling dient te worden aangemerkt. In dit verband acht de Afdeling van belang dat appellant in het beroepschrift bij de rechtbank het college heeft gevolgd in haar opvatting dat het primaire besluit en het besluit op bezwaar een weigering om vrijstelling te verlenen behelsden en niet is opgekomen tegen het standpunt van het college dat de brief van 29 januari 2001 als een aanvraag om vrijstelling diende te worden opgevat.
2.2. Anders dan appellant betoogt heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat de woning op het perceel naast het bedrijf van appellant, waarvoor bij besluit van 2 januari 1996 bouwvergunning is verleend, voor de toepassing van de geldende planvoorschriften moet worden aangemerkt als een dienstwoning ten behoeve van het bedrijf van appellant. Dat in de aanvraag om bouwvergunning en in de verleende bouwvergunning niet gerept wordt over een dienstwoning ten behoeve van het bedrijf Motorcentrum Emmeloord, maakt dit niet anders, nu op de bij de aanvraag om bouwvergunning behorende tekening het motorcentrum op [locatie] is ingetekend. Gelet daarop moet worden aangenomen dat met het in de bouwvergunning genoemde bedrijfsgebouw het motorcentrum bedoeld is, temeer nu ter zitting door appellant is bevestigd dat ter plekke geen ander bedrijfsgebouw aanwezig was. Het college was derhalve niet bevoegd op grond van artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bedrijventerrein Nagelerweg”, vrijstelling te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2003
58-398.