ECLI:NL:RVS:2003:AF6074

Raad van State

Datum uitspraak
8 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206282/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake revisievergunning voor tankstation met LPG-opslag en uitbreiding

In deze zaak hebben verzoekers A en B, wonend te C, beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Son en Breugel, waarbij een revisievergunning is verleend voor een tankstation met LPG-opslag. Verzoekers hebben op 21 november 2002 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, dat op 10 december 2002 ter zitting is behandeld. De vergunninghoudster, Schimmel Tankstation Exploitatie B.V., is vertegenwoordigd door haar advocaat en een deskundige. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het bestreden besluit niet onbevoegd is genomen en dat de procedure voor het verlenen van de vergunning correct is gevolgd. Verzoekers stelden dat de vergunning niet kon worden verleend omdat het hoofd van de sector grondgebiedzaken geen mandaat had om te beslissen over de vergunning, maar de Voorzitter oordeelde dat de mandaatverlening in dit geval wel degelijk mogelijk was. De Voorzitter merkte op dat de bedenkingenprocedure in milieuzaken van een andere orde is dan die in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, en dat er geen bezwaar bestaat tegen het mandateren van de bevoegdheid om een milieuvergunning te verlenen aan een ambtenaar. De Voorzitter concludeerde dat de vergunning is verleend met uitzondering van bepaalde uren en dat het besluit kan worden toegerekend aan de burgemeester en wethouders. De verzoekers voerden aan dat de vergunning zou leiden tot onaanvaardbare geluidhinder, maar de Voorzitter oordeelde dat de vergunninghoudster op basis van akoestische rapporten terecht had geconcludeerd dat de geluidbelasting binnen de gestelde grenzen zou blijven. Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Raad
van State
200206282/2.
Datum uitspraak: 8 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
A en B, wonend te C,
verzoekers,
en
burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2002, kenmerk 02.0009151, hebben verweerders krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “Schimmel Tankstation Exploitatie B.V.”een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een tankstation op het perceel […]weg 23 te Son.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 21 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 21 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2002, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 december 2002, waar verzoekers in de persoon van A, bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, en verweerders, vertegenwoordigd door P.J.J.M. Valk, ambtenaar van de gemeente, en A.G.M. Middendorp, technisch adviseur, zijn verschenen.
Voorts is ”Schimmel Tankstation Exploitatie B.V.” daar gehoord, vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bijgestaan door ir. A. Vreeswijk, deskundige bij “Amitec B.V.”.
Overwegingen
Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Bij het bestreden besluit is een revisievergunning verleend voor een afleverstation voor motorbrandstoffen met LPG-opslag, vanwege de uitbreiding daarvan met een wasstraat, vier wasboxen en een nieuwe shop.
Verweerders en vergunninghoudster stellen dat gelet op de aard van de bedenking die door verzoeker A tegen het ontwerp van het besluit is ingebracht hij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn beroep.
De Voorzitter merkt op, dat los van de vraag of A in zijn beroep kan worden ontvangen, het verzoek om een voorlopige voorziening voor behandeling in aanmerking komt nu dit verzoek niet alleen is ingediend door verzoeker A, maar tevens afkomstig is van verzoeker B.
Verzoekers stellen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen door het hoofd van de sector grondgebiedzaken. Hiertoe voeren zij aan dat in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat geen mandaat kan worden verleend als de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. In dat verband wijzen verzoekers op diverse uitspraken van de Afdeling, waaruit volgt dat het niet is toegestaan bij mandaat te beslissen omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan, indien tegen het vastgestelde bestemmingsplan bedenkingen zijn ingediend. Hoewel deze uitspraken betrekking hebben op de Wet op de Ruimtelijke Ordening zijn verzoekers van mening dat er geen zodanige verschillen bestaan tussen deze wet en de Wet milieubeheer dat op grond daarvan kan worden gesteld dat in gevallen waarop de Wet milieubeheer ziet wel bij mandaat op bedenkingen zou mogen worden beslist.
Verder wijzen verzoekers op het mandaatbesluit van de gemeente Son en Breugel van maart 1994 waaruit blijkt, dat niet bij mandaat kan worden beslist door een ambtenaar wanneer de gevraagde milieuvergunning moet worden geweigerd.
Tenslotte merken verzoekers op dat normaliter door burgemeester en wethouders op dinsdag definitief wordt beslist op aanvragen om een milieuvergunning. In het onderwerpelijke geval is op maandag 30 september 2002 in mandaat op de aanvraag beslist vanwege de op de volgende dag geplande openbare behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit tot acceptatie van een melding conform artikel 8.19 van de Wet milieubeheer voor de onderhavige inrichting. Door deze handelswijze hebben verweerders bewerkstelligd dat de Voorzitter het bedoelde verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
De Voorzitter wijst op het bepaalde in artikel 10:3, tweede lid, onder c, dat zich verzet tegen het verlenen van mandaat in geval van administratief beroep. De Afdeling heeft beslist dat de bedenkingenprocedure in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de mogelijkheid tot mandaatverlening op één lijn is te stellen met een procedure in administratief beroep, zodat mandaat aan een ambtenaar om te beslissen omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan, waarbij tevens wordt beslist over tegen het plan ingediende bedenkingen in strijd is met het stelsel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en het evenbedoelde artikel. De Voorzitter stelt vast dat de procedure van het inbrengen van bedenkingen tegen een ontwerp van het besluit in milieuzaken van geheel andere orde is dan de procedure die wordt gevolgd bij de goedkeuring van een bestemmingsplan, zodat er naar zijn voorlopig oordeel geen bezwaar behoeft te bestaan tegen het mandateren van de bevoegdheid een milieuvergunning te verlenen aan een ambtenaar van de gemeente.
Blijkens het mandaatbesluit van de gemeente Son en Breugel kan het hoofd van de sector grondgebiedzaken een vergunning krachtens de Wet milieubeheer verlenen, maar niet weigeren. Van weigeren van de vergunning is hier geen sprake aangezien de vergunning is verleend met uitzondering van de periode tussen 21.00 uur en 23.00 uur.
De Voorzitter is vooralsnog van oordeel dat voldoende vaststaat dat het besluit kan worden toegerekend aan burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
Verzoekers voeren aan dat verweerders zich ten onrechte op het standpunt stellen dat het vergunnen van de aangevraagde activiteiten niet zal leiden tot onaanvaardbare geluidhinder. In dat verband merken verzoekers op dat de akoestische rapporten, die verweerders aan hun besluit ten grondslag hebben gelegd, uitgaan van een gelijkblijvend aantal verkeersbewegingen op het terrein van de inrichting. Dit komt verzoekers onjuist voor. Een verkeersafname op de […]weg kan volgens verzoekers niet leiden tot een vermindering van het aantal tankende bezoekers, zoals verweerders stellen, nu in een eerdere procedure door verweerders is gezegd dat het in dit geval gaat om een plaatselijk verzorgend bedrijf en dat het tankstation nauwelijks profiteert van het verkeer op de […]weg. Het aantal afleverpunten blijft weliswaar gelijk, maar de brandstoffen die voorheen in zeer beperkte mate, zowel qua frequentie als qua hoeveelheid werden getankt, zoals huisbrandolie en petroleum zijn vervangen door euroloodvrij en diesel. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om op zes plaatsen deze brandstoffen te tanken, waarmee de doorstroomsnelheid zal toenemen en de wachttijden zullen verminderen en het station aantrekkelijker zal worden voor tankende bezoekers. Een toename van het aantal bezoekers ligt daarmee, volgens verzoekers, in de rede. Ook de uitbreiding van de inrichting met een nieuwe shop, een wasstraat en wasboxen, zal het tankstation aantrekkelijker maken, zodat het aantal bezoekers zal toenemen. Verzoekers achten het ook niet voorstelbaar dat een redelijk handelend ondernemer dergelijke forse investeringen doet, terwijl hij de verwachting heeft dat het aantal bezoekers gelijk blijft. Verweerders hebben naar de mening van verzoekers op grond van de akoestische rapporten niet de conclusie mogen trekken dat de optredende geluidbelasting zal blijven binnen de voor de inrichting te stellen geluidsgrenswaarden.
Ter zitting is vanwege vergunninghoudster aangevoerd dat de aantallen bezoekers waarvan in het aanvullend akoestisch rapport wordt uitgegaan zijn gebaseerd op de verkoop van 5.000.000 liter brandstof op jaarbasis. Gelet op de geraamde afzet van motorbrandstoffen in 2001 van 12,9 miljard liter hetgeen uitkomt op een gemiddelde jaarlijkse verkoop van motorbrandstoffen van 3.440.000 liter per tankstation is dit aan de hoge kant. Verder is bij de prognose uitgegaan van een laag gemiddelde van 25 liter per keer dat wordt getankt, hetgeen niet overeenstemt met de ervaring die heeft geleerd dat het tankstation met name wordt bezocht door zogenoemde “grote tankers”, die circa 40 à 50 liter per keer tanken. Hieruit volgt dat het aantal van 548 brandstofklanten per dag dat op basis van de even genoemde uitgangspunten is berekend aan de hoge kant is. Op basis van landelijke cijfers en de ervaring die vergunninghoudster heeft met haar overige tankstations zijn voor de wasstraat, de wasboxen en de shop respectievelijk 27, 14 en 100 bezoekers per dag te verwachten, zodat het totale aantal bezoekers neerkomt op 689 per dag.
De Voorzitter is op grond van het verhandelde ter zitting van oordeel dat in het aanvullend akoestisch rapport is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie, ook al is het aantal bezoekers lager dan het op grond van de vigerende vergunning toegestane aantal van 794 tankende bezoekers in de dagperiode. Dit kan verklaard worden door het feit dat moderne auto’s zuiniger in gebruik zijn waardoor de afzet van motorbrandstoffen substantieel is gedaald. Verzoekers kunnen overigens instemmen met de wijze waarop het akoestisch rapport tot stand is gekomen. Hieruit volgt, naar het voorlopig oordeel van de Voorzitter, dat verweerders bij hun besluit hebben mogen uitgaan van het aanvullend akoestisch rapport.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2003