ECLI:NL:RVS:2003:AF6372

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203800/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.A. Offers
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Wehl inzake handhaving bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wehl. Het college had op 21 december 2001 de appellant gelast om voor 22 december 2001 alle personen uit een pand te verwijderen, met uitzondering van enkele kamers voor huisvesting. Het college verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond en wijzigde de last onder dwangsom. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen verklaarde het beroep van de appellant gegrond en vernietigde het besluit van het college. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 december 2002, waarbij de appellant in persoon verscheen, bijgestaan door een gemachtigde, en het college vertegenwoordigd was door de wethouder en enkele ambtenaren. De Raad overwoog dat het gebruik van de bedrijfswoning voor het verhuren van kamers in strijd is met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Agrarisch Gebied' heeft. De Raad concludeerde dat het college handhavend kon optreden, omdat de appellant niet had aangetoond dat het gebruik van de kamers al bestond ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 26 maart 2003.

Uitspraak

200203800/2.
Datum uitspraak: 26 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen van 7 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Wehl.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wehl (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast om vóór 22 december 2001, 12.00 uur, alle personen uit het pand, gelegen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), te verwijderen en verwijderd te houden, met uitzondering van 6 kamers in de bedrijfswoning voor de huisvesting van maximaal 6 personen, waaronder appellant, en de bestaande bewoning van het voormalige knechtenhuisje door maximaal 1 persoon.
Bij besluit van 26 maart 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en daarbij de last onder dwangsom gewijzigd vastgesteld.
Bij uitspraak van 7 juni 2002, verzonden op 13 juni 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat zijn uitspraak, voorzover en in de mate als in de uitspraak aangegeven, in plaats komt van dat besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 september 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H.T.J. van Hulst, wethouder, en mr. M. de Beukelaer, F. J. A. te Dorsthorst en M.L.J. Siers, allen ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1981” (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming “Agrarisch Gebied” met de aanduiding “agrarisch bouwperceel Klasse A”.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften is de op de kaart voor “Agrarisch Gebied” aangewezen grond bestemd voor één of meer vormen van agrarisch grondgebruik.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, van die voorschriften, is het verboden opstallen –of delen daarvan– en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het plan aan de grond gegeven bestemming.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op het gebruik van opstallen – of delen daarvan – en grond strijdig met de bestemming aan de grond gegeven in het plan, voorzover dit gebruik reeds plaatsvond ten tijde van het van kracht worden van het plan, zolang in de aard van dat gebruik geen wijziging wordt aangebracht.
2.2. Niet in geschil is dat het gebruik van de bedrijfswoning voor het bedrijfsmatig verhuren van kamers/slaapplaatsen in strijd is met de planvoorschriften.
2.3. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zodanig gebruik niet onder het overgangsrecht valt.
2.4. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid niet door appellant aannemelijk gemaakt geacht dat het in de last omschreven gebruik reeds bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan. Het college kon derhalve handhavend optreden.
2.5. Alleen in bijzondere gevallen mag een bestuursorgaan niet handhavend optreden tegen een illegale situatie, als hier aan de orde. Dat het pand, naar appellant stelt, brandveilig is gemaakt en voldoet aan de eisen van de tijd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een dergelijk geval.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2003
71-397.