ECLI:NL:RVS:2003:AF6374

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200202453/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • J.A.M. van Angeren
  • Ch.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergunning voor lozen van afvalwater op de Neder-Rijn

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, waarbij een vergunning is verleend voor het lozen van afvalwater afkomstig van een bedrijf op de Neder-Rijn. De vergunning is verleend op 13 maart 2002 en is ter inzage gelegd op 4 april 2002. Appellante sub 1 heeft op 6 mei 2002 beroep ingesteld, gevolgd door appellanten sub 2 op 15 mei 2002. De appellanten hebben hun beroepen aangevuld met verschillende brieven in de daaropvolgende maanden. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 februari 2003, waarbij verschillende partijen, waaronder deskundigen, aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de mogelijke milieugevolgen van het lozen van afvalstoffen bij hoge waterstanden. Dit is gebaseerd op de relevante wetgeving, die bepaalt wie beroep kan instellen tegen een besluit. De appellanten sub 2 hebben geen bedenkingen ingebracht tegen het ontwerp van het besluit, waardoor hun beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

De overige bezwaren van de appellanten zijn beoordeeld, waarbij de Afdeling heeft geconcludeerd dat deze geen aanleiding geven om het bestreden besluit te vernietigen. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van de Voorzitter, die steun vindt in het deskundigenbericht dat in deze zaak is uitgebracht. De Afdeling merkt op dat het gebied niet gemiddeld éénmaal in de dertien jaar onder water loopt, maar éénmaal in de honderddertien jaar. Uiteindelijk zijn de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond verklaard en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200202453/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante], gevestigd te [plaats],
2. [appellant] e.a., wonend te [woonplaats], [woonplaats] en [woonplaats]
en
de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2002, kenmerk ANKV 2523, heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor een termijn van tien jaar voor het lozen van afvalwater afkomstig van het bedrijf aan de [locatie] te [plaats] op de Neder-Rijn. Dit besluit is op 4 april 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 3 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 15 mei 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Appellante sub 1 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 28 mei 2002. Appellanten sub 2 hebben hun beroep aangevuld bij brieven van 16 mei 2002 en 14 juni 2002.
Bij brief van 7 augustus 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 15 november 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van [vergunninghoudster]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2003, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M. Klep, advocaat te Nijmegen, appellanten sub 2, vertegenwoordigd door mr. W.J.M. van Ophuizen, advocaat te Lienden, en dr. E. Veenendaal, deskundige, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.C.M. Keijser-Vermeulen en R.F.H. Schoonbrood, gemachtigden, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. E.A.M. Gerritsen, advocaat te Tiel, en drs. S. Dirksen, deskundige, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft gesteld dat het beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk is voorzover dat zich keert tegen de mogelijke gevolgen voor het milieu van het bij een hoge waterstand in de Neder-Rijn terechtkomen van afvalstoffen en verontreinigde grond, afkomstig van het bedrijf van vergunninghoudster.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, gelezen in samenhang met artikel 20.6, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan tegen een besluit als het onderhavige beroep worden ingesteld door:
a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit;
b. de adviseurs die gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit;
c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht;
d. belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit.
Appellanten sub 2 hebben de hiervoor vermelde grond niet als bedenking tegen het ontwerp van het besluit ingebracht. Verder is het bepaalde onder b en c hier niet van toepassing. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten sub 2 redelijkerwijs niet kan worden verweten op dit punt geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van appellanten sub 2 in zoverre niet-ontvankelijk is.
2.2. De Afdeling dient te beoordelen of de bezwaren van appellanten voor het overige aanleiding vormen om het bestreden besluit te vernietigen. Bij uitspraak van 16 augustus 2002, no. 200202453/2 (aangehecht), heeft de Voorzitter zich een oordeel gevormd over hetgeen partijen hebben aangevoerd. Het standpunt van de Voorzitter ten aanzien van de milieutechnische bezwaren van appellanten vindt thans steun in het in de onderhavige zaak uitgebrachte deskundigenbericht. Gelet hierop en op hetgeen overigens uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken, komt de Afdeling onder verwijzing naar de overwegingen in vorengenoemde uitspraak tot het oordeel dat de bezwaren van appellanten geen doel treffen. De Afdeling merkt daarbij op dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het betreffende gebied niet gemiddeld éénmaal in de dertien jaar onder water loopt, zoals in de uitspraak van de Voorzitter is overwogen, maar éénmaal in de honderddertien jaar.
2.3. De beroepen zijn – voorzover ontvankelijk - ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk voorzover het zich keert tegen de mogelijke gevolgen voor het milieu van het bij een hoge waterstand in de Neder-Rijn terechtkomen van afvalstoffen en verontreinigde grond, afkomstig van het bedrijf van vergunninghoudster;
II. verklaart het beroep van appellanten voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Zwinkels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2003
309.