ECLI:NL:RVS:2003:AF6381

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203817/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.J. Vis
  • J.R. Schaafsma
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Kom Schoondijke" door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kom Schoondijke" door de Raad van State. De gemeenteraad van Oostburg (thans Sluis) heeft op 15 november 2001 het bestemmingsplan vastgesteld, dat onder andere de vestiging van een woonwagencentrum aan de zuidzijde van het plangebied mogelijk maakt. Appellanten, bewoners van de omgeving, hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan door het college van gedeputeerde staten van Zeeland. Zij stellen dat het plan in strijd is met het streekplan en het Volkshuisvestingsplan, en dat er onvoldoende overleg is geweest met belanghebbenden.

De Raad van State heeft de zaak op 14 maart 2003 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, waarbij zij onder andere wijzen op de mogelijke geluidsoverlast en de impact op de omgeving door de vestiging van het woonwagencentrum. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad de nodige procedures heeft gevolgd en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft vastgesteld dat de gemeenteraad rekening heeft gehouden met de zienswijzen van de appellanten en dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van appellanten sub 1 ongegrond verklaard, maar het beroep van appellant sub 2 gegrond verklaard. Dit laatste betreft de goedkeuring van een wijzigingsbevoegdheid die mogelijk woningbouw op een perceel nabij het agrarisch bedrijf van appellant sub 2 zou toestaan. De Raad van State heeft geoordeeld dat deze goedkeuring niet voldoende gemotiveerd was en heeft het besluit in dat opzicht vernietigd. De provincie Zeeland is veroordeeld in de proceskosten van appellant sub 2.

Uitspraak

200203817/1.
Datum uitspraak: 26 maart 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2001 heeft de gemeenteraad van Oostburg
(thans Sluis), op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 30 oktober 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Kom Schoondijke".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 mei 2002, kenmerk 024965/627/15, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 15 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2002, en appellant sub 2 bij brief van 23 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 september 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 december 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2003, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. D. Kik, gemachtigde,
appellant sub 2, in persoon en vertegenwoordigd door mr. D Kik, gemachtigde, en verweerder vertegenwoordigd door mr. M.E.C. Bordes, ambtenaar der provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Sluis, vertegenwoordigd door F.J. Sanderse, ambtenaar der gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan geeft een actuele planologische regeling voor de bebouwde kom van Schoondijke. Onder meer voorziet het plan in de vestiging van een woonwagencentrum aan de zuidzijde van het plangebied.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten sub 1 hebben als formeel bezwaar aangevoerd dat van de zijde van de gemeente steeds is vermeden om overleg te voeren met belanghebbenden.
Uit de stukken blijkt dat het ontwerp-bestemmingsplan twee keer ter inzage heeft gelegen en de inspraakprocedure ook twee keer is doorlopen. Appellanten zijn voorts in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen en bedenkingen in te dienen en mondeling toe te lichten. Niet is gebleken dat de gemeenteraad en verweerder de tegen het ontwerp-plan en het plan ingebrachte zienswijzen en bedenkingen niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. Ook is niet gebleken dat het plan of het bestreden besluit in zoverre anderszins onzorgvuldig tot stand zijn gekomen of dat in de gevolgde procedure in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Algemene wet bestuursrecht is gehandeld.
2.4. Appellanten sub 1 stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend, voorzover dit voorziet in de mogelijkheid een woonwagencentrum te vestigen op een agrarisch perceel aan de Willemsweg dat voorheen tot het buitengebied behoorde. Zij achten het plan op dit punt in strijd met het streekplan en het Volkshuisvestingsplan Gemeente Oostburg. Appellanten hebben ook bezwaar tegen de geluidswal die is voorzien tussen de woonwagenlocatie en de Willemsweg. Zij vrezen dientengevolge voor een toename van de geluidsoverlast door geluidsreflectie. Ook zal door de bouw van het woonwagencentrum een fraaie zichtlocatie verdwijnen. Appellanten hebben verder bezwaar tegen de legalisering van twee transportbedrijven gelegen aan respectievelijk de Veldstraat en de Prinses Beatrixstraat.
2.4.1. De gemeenteraad heeft aan een perceel ten zuiden van de kern Schoondijke aan de Willemsweg de bestemming "Woondoeleinden (W)" met de nadere aanwijzing "(I)" toegekend. In artikel 7, tweede lid, onder o, van de planvoorschriften is, voorzover hier van belang, bepaald dat op gronden met deze nadere aanwijzing ten hoogste 8 woningen zijn toegestaan. Een strook grond van 10 tot 15 meter breed rondom deze bestemming heeft voor het grootste deel de bestemming "Groenvoorzieningen" gekregen en ten behoeve van de ontsluiting van de locatie op de Willemsweg de bestemming "Verkeersdoeleinden". De gemeenteraad heeft deze mogelijkheid in het plan opgenomen ten behoeve van de verplaatsing van het woonwagencentrum aan de Sarputsestraat. Deze verplaatsing is noodzakelijk omdat het centrum zich bevindt op een voormalige vuilstortplaats en de huidige standplaatsen in een zodanige staat verkeren dat verbetering van de woonsituatie urgent is. De gemeenteraad heeft voorts aan gronden aan de Veldstraat en de Prinses Beatrixstraat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden, B(2)tr" (transportbedrijf) en de overige aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" toegekend waardoor de bestemming kan worden gewijzigd in "Woondoeleinden".
2.4.2. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft deze plandelen goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de reactie van de gemeenteraad op de indiende zienswijzen. Verweerder heeft voorts van belang geacht dat de gronden aan de Veldstraat en de Prinses Beatrixstraat overeenkomstig het bestaand gebruik zijn bestemd.
2.4.3. Het perceel waarop het woonwagencentrum is voorzien en dat thans als akker in gebruik is, grenst aan één zijde aan woonbebouwing en een transportbedrijf behorende tot de woonkern Schoondijke. Tegenover het perceel aan de overkant van de Willemsweg staan woningen die deel uitmaken van de lintbebouwing aan de rand van de woonkern. Het perceel was in het bestemmingsplan "Landelijk gebied" bestemd voor "Agrarische doeleinden" met de subbestemming "Ar" op grond waarvan de gronden ook waren bestemd voor het behoud en/of herstel van het karakter van de agrarische randzone.
2.4.4. Blijkens het Streekplan Zeeland 1997 (hierna: het streekplan) ligt het perceel op de rand van het gebied dat is aangeduid als "Agrarische ontwikkeling richtinggevend". In paragraaf 3.7, Zonering landelijk gebied, wordt over de zonering, zover hier van belang, gesteld dat de hoofdzonering, aangegeven op kaart 3.5, de ruimtelijke prioriteiten naar gebieden aangeeft. Nadere nuancering en detaillering daarvan geschiedt op het lokale planniveau, de bestemmingsplannen buitengebied. De aangegeven zonering dient het uitgangspunt te zijn voor de beleidsontwikkeling in bestemmingsplannen buitengebied. Gemeenten kunnen lokaal alleen vanuit een goede op de lokale ruimtelijke structuur gebaseerde onderbouwing nuancering aanbrengen op het hoofduitgangspunt. Daarbij dient regionaal de zonering overeind te blijven, aldus het streekplan. Wat betreft de begrenzing van de woonkernen zijn in het streekplan geen harde contouren opgenomen. De Afdeling acht dit beleid in het algemeen niet onredelijk.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de gemeenteraad bij zijn keuze voor de bestemming de ligging van het perceel tegenover en direct grenzend aan bestaande woonbebouwing van de woonkern van belang kunnen achten. Voorts is niet gebleken van bijzondere landschappelijke of natuurwetenschappelijke waarden op het perceel die woningbouw ter plaatse in de weg staan. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid met deze keuze van de gemeenteraad kunnen instemmen en heeft hij het plan in zoverre terecht in overeenstemming met het streekplan geacht. Het beroep van appellanten geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in dit geval niet aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden. De omstandigheid dat het perceel in het bestemmingsplan "Landelijk gebied" de subbestemming "Ar" (agrarische randzone) heeft gekregen, maakt dit oordeel niet anders. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van de gemeenteraad dat deze bestemming niet meer in overeenstemming is met actuele beleidsinzichten en ontwikkelingen.
2.4.5. De Afdeling ziet voorts in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder woningbouw ter plaatse in strijd met het gemeentelijk beleid, met name het Volkshuisvestingsplan Gemeente Oostburg zoals omschreven in paragraaf 2.3 van de plantoelichting, had dienen te achten. Verweerder heeft in redelijkheid met het standpunt van de gemeenteraad kunnen instemmen dat in dit geval sprake is van verplaatsing van woningen en niet van nieuwbouw en derhalve ook niet van een uitbreiding van de woningvoorraad. Anders dan appellanten stellen, volgt uit dit beleid niet dat vervangende woningbouw alleen op inbreidings- of herstructureringslocaties plaats kan vinden.
2.4.6. Voorzover appellanten hebben gewezen op het bestaan van alternatieve locaties stelt de Afdeling voorop dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. In dit geval is verder van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de door appellanten bedoelde locaties niet meer beschikbaar zijn.
2.4.7. Ten aanzien van de bezwaren van appellanten met betrekking tot de voorziene grondwal, blijkt uit de stukken dat de gemeenteraad, mede op verzoek van de toekomstige bewoners, voornemens is rondom het terrein van het woonwagencentrum een afschermende grondwal met beplanting aan te leggen van 4 meter hoogte aan de noordzijde en ongeveer 3 meter hoogte aan de overige zijden. Daartoe is in het plan de bestemming "Groenvoorzieningen" aan een strook grond van 15 meter breed aan de kant van de Willemsweg en 10 meter breed langs de overige drie kanten van het terrein toegekend. Met deze grondwal waarop beplanting zal worden aangebracht, wordt ook beoogd bij te dragen aan de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het woonwagencentrum. Weliswaar zal het bestaande uitzicht van de woningen [locatie 1] op het buitengebied in (noord)oostelijke richting en vanuit het zijraam van de woning aan de [locatie 2] door de aanleg van het woonwagencentrum en de grondwal grotendeels verloren gaan maar niet kan worden gesteld dat de vermindering van het woongenot van appellanten daardoor zo ernstig zal zijn dat zij in redelijkheid niet ondergeschikt kan worden geacht aan de met het plan gediende belangen.
2.4.8. Uit de stukken blijkt dat de grondwal tevens is bedoeld voor beperking van de geluidhinder bij het woonwagencentrum als gevolg van het verkeerslawaai op de Willemsweg. Deze weg maakt deel uit van de rijksweg N61 en heeft een functie als gebiedsontsluitingsweg. Om te voldoen aan de bepalingen van de Wet geluidhinder heeft de gemeenteraad bij de voorbereiding van het bestemmingsplan een akoestisch onderzoek laten uitvoeren door het adviesbureau RBOI naar de geluidhinder vanwege de weg op de nieuwe woonlocatie. In dit onderzoek is uitgegaan van een binnenstedelijke situatie en een aarden geluidswal van 3 meter hoogte rondom de locatie. Bij de berekeningen is rekening gehouden met een prognose voor de verkeersintensiteiten in het jaar 2011 van 11.250 motorvoertuigen per etmaal waarbij geen rekening is gehouden met de mogelijke toekomstige rondweg rond Schoondijke. Ter zitting is gebleken dat daarbij de mogelijke toename van verkeer over de N61 ten gevolge van de openstelling in 2003 van de Westerscheldetunnel en de opheffing van de veerboot-verbinding Breskens – Vlissingen tevens is betrokken. Ook is rekening gehouden met reflectie en afscherming als gevolg van aanwezige objecten zoals woningen. In het rapport is vermeld dat op de woonwagenlocatie dankzij de grondwal aan de normen van de Wet geluidhinder kan worden voldaan. Niet is gebleken dat deze conclusie onjuist is. Voorzover appellanten menen dat in het rapport ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de mogelijke weerkaatsing van geluid van de grondwal op hun woningen aan de overzijde van de Willemsweg, is in het deskundigenbericht gesteld dat het niet aannemelijk is dat de woningen van appellanten vanwege reflectie een extra geluidstoename zullen ondervinden. Niet is gebleken dat deze conclusie onjuist is of dat het bestemmingsplan in zoverre is vastgesteld in strijd met de Wet geluidhinder. Ook overigens hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het hiervoor genoemde onderzoek zodanige gebreken vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van het bestreden besluit niet had mogen baseren.
2.4.9. Wat betreft het verlies aan parkeerplaatsen langs de Willemsweg vanwege de aanleg van de inrit naar het woonwagencentrum is in het deskundigenbericht gesteld dat sprake zal zijn van een verlies van ongeveer 17 meter voor parkeerdoeleinden. Niet is gebleken dat het verlies aan parkeerplaatsen zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan.
2.4.10. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan dit plandeel.
2.4.11. Ten aanzien van de bezwaren van appellanten die betrekking hebben op de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B(2)tr" die aan de gronden van het transportbedrijf aan de Veldstraat, respectievelijk de Prinses Beatrixstraat is toegekend, overweegt de Afdeling het volgende.
Uit de stukken blijkt dat [vergunninghouder sub 1] aan de Veldstraat al 45 jaren op deze locatie is gevestigd en 10 vrachtwagens in gebruik heeft. Het bedrijf van [vergunninghouder sub 2] aan de Prinses Beatrixstraat is ook al jaren ter plaatse gevestigd en heeft 8 vrachtwagens in gebruik. Beide bedrijven hebben een aan hun bedrijfsterrein grenzend voormalig agrarisch perceel in gebruik voor stalling van vrachtauto's. In het plan is aan deze percelen tevens de bestemming "Bedrijfsdoeleinden B(2)tr" toegekend en de nadere aanwijzing "(z)"(zonder gebouwen en overkappingen). In de onmiddellijke omgeving van de bedrijven staan woningen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verplaatsen van deze bedrijven uit de woonkern. Daartoe is de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" aan beide terreinen toegekend. Beide bedrijven beschikken over een geldende milieuvergunning waarin onder meer voorschriften zijn opgenomen ter beperking van de geluidhinder.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen de rechtszekerheid is de Afdeling van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid ermee heeft kunnen instemmen dat het bestaande gebruik overeenkomstig de bestaande situatie in het plan is opgenomen.
2.4.12. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet strijdt met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan deze plandelen.
2.4.13. Het beroep van appellanten sub 1 is ongegrond.
2.5. Appellant sub 2, die een agrarisch bedrijf voert aan de Landbouwstraat, stelt dat verweerder ten onrechte de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO" die aan de gronden van [vergunninghouder sub 2] aan de Prinses Beatrixstraat is toegekend, heeft goedgekeurd. Hij voert daartoe aan dat de wijzigingsbevoegdheid woningbouw mogelijk maakt op enkele meters van zijn bedrijfsgebouwen. Voorts is op dat perceel een erfdienstbaarheid gevestigd. Appellant vreest dat de continuïteit en ontwikkelingsmogelijkheden van zijn bedrijf hierdoor in gevaar komen.
2.5.1. Verweerder heeft de door de gemeenteraad getroffen regeling niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en dit plandeel goedgekeurd.
2.5.2. In artikel 27, eerste lid, onder b, sub 1 en 2, van de planvoorschriften is bepaald dat het aantal woningen ten hoogste 3 mag bedragen en dat ten hoogste 2 woningen georiënteerd mogen zijn op de Prinses Beatrixstraat en ten hoogste 1 woning op de Landbouwstraat. In sub 3 van hetzelfde artikel dient, voorzover hier van belang, de voorste bouwgrens langs de Landbouwstraat te liggen op ten minste 10,00 meter afstand uit de voorste perceelsgrens. In sub 5 is bepaald dat voor de woning langs de Landbouwstraat de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanwijzing "(v)" (vrijstaand) geldt.
2.5.3. Verweerder heeft onbesproken gelaten de bedenking van appellant sub 2 dat de voorziene wijzigingsbevoegdheid woningbouw tot op enkele meters van zijn agrarisch bedrijf mogelijk maakt waardoor hij in zijn bedrijfsvoering zal worden geschaad. Verweerder is in het bestreden besluit ook anderszins niet op dit punt ingegaan.
Gelet op het vorenstaande ontbeert het bestreden besluit wat betreft de goedkeuring van het plandeel met de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO (gebied B)" die is toegekend aan de gronden van [vergunninghouder sub 2] aan de Prinses Beatrixstraat, een deugdelijke motivering. Gezien het vorenstaande is het beroep van [appellant sub 2] gegrond en dient het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellant sub 2 te worden veroordeeld. Ten aanzien van appellanten sub 1 bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van appellant sub 2 gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 21 mei 2002, kenmerk 024965/627/15, voorzover daarbij goedkeuring is verleend aan de aanduiding "gebied met wijzigingsbevoegdheid ex artikel 11 WRO (gebied B)" die is toegekend aan de gronden van [vergunninghouder sub 2] aan de Prinses Beatrixstraat;
III. verklaart het beroep van appellanten sub 1 ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zeeland in de door appellant sub 2 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 454,09, waarvan
€ 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zeeland te worden betaald aan appellant;
V. gelast dat de provincie Zeeland aan appellant sub 2 het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. Vis, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.P. van Os-Ravesloot, ambtenaar van Staat.
w.g. Vis w.g. Van Os-Ravesloot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2003
248.