ECLI:NL:RVS:2003:AF7033

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205728/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.A. Alkema
  • M.G.J. Parkins-de Vin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in een zaak over huisvesting van asielzoekers

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht, die op 20 september 2002 hun beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De zaak betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Born, thans Sittard-Geleen, dat op 21 juli 1999 weigerde om vrijstelling te verlenen voor de huisvesting van asielzoekers op het terrein van het kasteel '[naam]' te [plaats]. Na bezwaar van appellanten heeft het college op 10 januari 2000 het eerdere besluit ingetrokken en een nieuw besluit in het vooruitzicht gesteld. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 februari 2003 ter zitting behandeld. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.K.M. Hensels, hebben betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belang hebben bij het door hen ingestelde beroep. De rechtbank had vastgesteld dat het kasteelcomplex '[naam]' op 13 januari 2000 in eigendom was overgedragen aan een derde en dat appellanten het complex sindsdien niet meer exploiteerden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel schade kan zijn geleden door bestuurlijke besluitvorming, dit niet voldoende was om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan zonder dat de schade aannemelijk werd gemaakt.

De Raad van State heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellanten niet in hun bewijsvoering zijn geslaagd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 9 april 2003.

Uitspraak

200205728/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 20 september 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Born
(thans: Sittard-Geleen).
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Born, thans Sittard-Geleen (hierna: het college) geweigerd appellanten krachtens artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen voor de huisvesting van asielzoekers op het terrein van het kasteel “[naam]” te [plaats].
Bij besluit van 10 januari 2000 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit ingetrokken en een nieuw besluit in het vooruitzicht gesteld.
Bij uitspraak van 20 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 29 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 19 december 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. J.K.M. Hensels, advocaat te Vaals, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belang hebben bij het door hen ingestelde beroep.
2.2. Vast staat dat het kasteelcomplex “[naam]” op 13 januari 2000 in eigendom is overgedragen aan een derde en dat het complex sedertdien niet meer door appellanten wordt geëxploiteerd.
2.3. De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht overwogen dat in de omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming een belang kan zijn gelegen om niettemin tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan, doch dat daartoe is vereist dat deze schade tenminste tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.
Appellanten zijn daarin niet geslaagd. Ook uit het overgelegde rapport van [accountantskantoor] van 27 november 2000 is hiervan, naar de rechtbank met juistheid heeft overwogen, niet gebleken.
2.4. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank het door appellanten ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003
164-423.