ECLI:NL:RVS:2003:AF7058

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301455/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer

Op 9 april 2003 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door appellant tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân. Dit besluit, genomen op 16 oktober 2001, hield in dat de aansluiting van de Achterweg te Damwoude op de provinciale weg N356 werd onttrokken aan het openbaar verkeer. Appellant, die voornemens was een pluimveehouderij te exploiteren, stelde dat deze wegonttrekking hem zou dwingen om gebruik te maken van wegen in de bebouwde kom van Damwoude, die niet geschikt zouden zijn voor zwaar agrarisch verkeer. Hij voerde aan dat dit leidde tot gevaarlijke situaties, vooral op de Voorweg, waar scholen zijn gevestigd, en dat de bereikbaarheid van zijn bedrijfspand aan de Achterweg aanzienlijk zou verminderen.

De rechtbank te Leeuwarden had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 21 maart 2003 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Kroondijk, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. De Voorzitter overwoog dat het college bij het besluit tot onttrekking van de weg een ruime beoordelingsmarge toekomt en dat de rechter enkel dient te toetsen of het besluit niet in strijd is met wettelijke voorschriften of dat er geen onevenwichtigheid in de belangenafweging is.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de wegen in de bebouwde kom de toename van het verkeer niet konden verwerken. Ook het betoog van appellant over de aanleg van de centrale as werd verworpen, omdat het college had gesteld dat dit project de verkeersfunctie van de N356 zou overnemen, maar dat de N356 nog geruime tijd belangrijk zou blijven voor de verkeersafwikkeling in Noordoost Fryslân. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant af, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200301455/1 en 200301455/2.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 28 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten de aansluiting van de Achterweg te Damwoude op de provinciale weg N356 te onttrekken aan het openbaar verkeer.
Bij besluit van 9 april 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 januari 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Tevens heeft hij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 maart 2003, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A. Kroondijk, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door G. Kluwer en W. de Boer, beiden ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant is voornemens aan de [locatie] een pluimveehouderij te gaan exploiteren. De wegonttrekking heeft tot gevolg dat appellant is aangewezen op wegen in de bebouwde kom van Damwoude. Naar hij stelt zijn die niet berekend op zwaar agrarisch materieel en een toename van het verkeer. Het omrijden door de bebouwde kom met zware landbouwmachines levert volgens appellant zeer gevaarlijke situaties op, met name op de Voorweg, waar twee scholen zijn gevestigd. Ook stelt appellant dat de bereikbaarheid van een door hem verhuurd bedrijfspand aan de Achterweg aanzienlijk wordt verminderd.
2.2. Het college heeft overwogen dat de Voorweg een redelijk hoge verkeersbelasting kent die deels bestaat uit zwaar verkeer. Uit in zijn opdracht verricht onderzoek is gebleken dat herverdeling van het verkeer door de afsluiting van de Achterweg een zo geringe extra belasting van het wegennet van Damwoude betekent dat de gevolgen daarvan amper waarneembaar zijn. Indien zich evenwel na de afsluiting knelpunten zouden openbaren, zullen zonodig maatregelen worden genomen.
2.3. Het college komt bij een besluit tot onttrekking van een weg aan het openbaar verkeer een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient bij de beoordeling van zo’n besluit slechts te toetsen of het niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
2.4. De rechtbank heeft terecht niet door appellant aannemelijk gemaakt geacht dat de overweging van het college dat de wegen in de bebouwde kom de toename van het verkeer, waaronder ook de belasting met zwaar verkeer, kunnen verwerken, onjuist is. Het betoog van appellant dat het college van het besluit tot wegonttrekking had moeten afzien in verband met plannen voor de aanleg van de zogeheten “centrale as”, faalt. Het college heeft onweersproken gesteld dat dit wegenproject grotendeels de verkeersfunctie van de N356 zal gaan overnemen. De N356 zal echter nog geruime tijd, in ieder geval tot ongeveer 2015, een belangrijke functie vervullen voor de verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid van Noordoost Fryslân. De rechtbank heeft met recht geen grond gevonden om te oordelen dat de belangenafweging die aan het besluit ten grondslag ligt zo onevenwichtig is, dat moet worden geoordeeld dat het college daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen komen.
2.5. Het betoog van appellant dat sprake is van rechtsongelijkheid, nu voor [partij], die aan de overzijde van de N356 woont en percelen aan weerszijden van de weg heeft, op de N356 een voorsorteervak wordt gecreëerd, faalt evenzeer. Naar ter zitting is gebleken, is die voorziening nodig ter ontsluiting van een drietal aan die weg gelegen percelen, waaronder het perceel van [partij], terwijl appellant een ontsluiting van zijn percelen via de [locaties] heeft.
2.6. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 april 2002 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.7. Nader onderzoek kan redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en ook overigens bestaat geen beletsel om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003
97.