ECLI:NL:RVS:2003:AF7060

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204277/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • J.R. Schaafsma
  • P.C.E. van Wijmen
  • A.M.E.A. Neuwahl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Nieuwe Veen door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Nieuwe Veen" door de gemeenteraad van Nootdorp, thans Pijnacker-Nootdorp. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft op 9 juli 2002 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, waartegen appellanten op 7 augustus 2002 beroep hebben ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 20 februari 2003 behandeld. Appellanten stellen dat de goedkeuring onterecht is verleend, omdat het bedrijfsterrein hun woongenot zou aantasten en de waterbergende capaciteit verloren zou gaan. De gemeenteraad en verweerder hebben echter betoogd dat het plan voorziet in een grote lokale en regionale behoefte en dat de nadelige effecten op het woongenot door een visuele buffer beperkt blijven. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en dat de goedkeuring van het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met het recht. Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

200204277/1.
Datum uitspraak: 9 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2001 heeft de gemeenteraad van Nootdorp (thans Pijnacker-Nootdorp) vastgesteld het bestemmingsplan "Nieuwe Veen".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 juli 2002, kenmerk DRGG/ARB/01/11953A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 augustus 2002, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellanten en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2003, waar appellanten, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Severijns, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door R. Broekhuijzen en R. van den Bosch, ambtenaren van de gemeente.
Ter zitting heeft de Voorzitter aan het college van burgemeester en wethouders verzocht hem binnen twee weken na het sluiten van het onderzoek ter zitting informatie te verschaffen omtrent hetgeen is beslist ten aanzien van de monitoring van de grondwaterstanden. Dit stuk, gedateerd 6 maart 2003, is ontvangen op 7 maart 2003 en is aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2. Overwegingen
2.1. Het bestemmingsplan betreft een gedeelte van de Vinex-locatie ten noordoosten van Nootdorp en wordt begrensd door de wijk ”Vrouwtjesland”, de rijksweg A12 en het Oosteinde. Het plan biedt het juridische en planologische kader voor een bedrijfsterrein en een woongebied. Het woongebied is grotendeels verwezenlijkt.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het bestemmingsplan. Volgens hen wordt hun woongenot ernstig aangetast door de aanleg van het bedrijfsterrein in dit oorspronkelijk landelijke gebied. Voorts zijn appellanten van mening dat de gronden ongeschikt zijn voor verstedelijking omdat hierdoor waterbergende capaciteit verloren gaat. Tenslotte vrezen zij overlast door daling van het grondwaterpeil.
2.3.1. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat het plan voorziet in een grote lokale en regionale behoefte en dat aantasting van het woongenot beperkt blijft omdat de woningen visueel worden afgeschermd.
2.3.2. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat de planologische keuze onder meer reeds in het streekplan Zuid-Holland West is gemaakt. De visuele buffer beperkt de nadelige gevolgen volgens hem voldoende en voorts zijn op het bedrijfsterrein aan de kant van de woningen van appellanten de lichtste bedrijven toegestaan met de laagste hoogte. De eventuele daling van het grondwaterpeil zal door middel van civieltechnische maatregelen worden voorkomen en betreft overigens de uitvoering van het plan, aldus verweerder.
2.3.3. Het plan maakt bedrijfsbebouwing mogelijk op een afstand van ongeveer 60 meter van de woningen van appellanten. Op deze afstand is de maximale bebouwingshoogte voor het grootste gedeelte 9 meter. Tussen de woningen van appellanten en deze bebouwing is voorzien in een visuele buffer die bestaat uit een groenstrook, woningen en een watergang. Tevens is op een afstand van 60 meter bebouwing mogelijk met een hoogte van 25 meter. Deze bebouwing wordt door een groenstrook en een waterplas gescheiden van de woningen van appellanten. Het plan voorziet voorts in een bebouwingshoogte die oploopt naarmate bedrijven verder van de woningen van appellanten zijn afgelegen. Ter zitting is gebleken dat de inrichting van het bedrijfsterrein, waaronder de visuele buffer, is neergelegd in een beeldkwaliteitplan. Gelet op het vorenstaande acht de Afdeling het standpunt van verweerder, dat door de visuele buffer en de langzaam oplopende hoogte de nadelige effecten van de bedrijfsgebouwen op het woongenot van appellanten kunnen worden beperkt, niet onredelijk. Niettemin zal de woonomgeving van appellanten door het bestemmingsplan in nadelige zin worden beïnvloed. Hierin ziet de Afdeling evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij overweegt daartoe dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het bedrijfsterrein onder meer in het streekplan Zuid-Holland West ter plaatse is voorzien.
Dat door verstedelijking in dit gebied waterbergende capaciteit verloren gaat, beschouwt de Afdeling niet als een omstandigheid, waaraan verweerder een doorslaggevend gewicht had dienen toe te kennen. Bovendien is niet gebleken dat hemelwater na uitvoering van het plan niet op afdoende wijze zal kunnen worden afgevoerd of opgevangen. Uit het waterbeheersplan “Nieuwe Veen”, waarmee het hoogheemraadschap Delfland heeft ingestemd, blijkt in dit verband dat de waterbergende capaciteit na inrichting van het gebied voldoet aan de meest recente normen. De Afdeling gaat er van uit dat bij de uitvoering van het bestemmingsplan met het waterbeheersplan rekening zal worden gehouden.
Ten aanzien van de daling van de grondwaterstand ten gevolge van het graven van een nieuwe watergang is uit de stukken en ter zitting gebleken dat deze kan worden voorkomen door middel van civieltechnische voorzieningen. In het kader van het bestemmingsplan “Kruisweg II en III”, dat van toepassing is op het aangrenzende gebied, zijn ook reeds civieltechnische voorzieningen getroffen om grondwaterstanddaling te voorkomen. Ter zitting is door verweerder gesteld dat bij die maatregelen ook met de ontwikkelingen in het onderhavige plangebied rekening is gehouden. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Voorts wordt de grondwaterstand ter plaatse regelmatig gecontroleerd. Tenslotte is door het college van burgemeester en wethouders toegezegd dat analyses van de meetresultaten aan appellanten ter hand zullen worden gesteld zodra deze bekend zijn. De Afdeling acht het gelet op het vorenstaande voldoende aannemelijk dat met de technische maatregelen schade kan worden voorkomen. Het bestemmingsplan is mitsdien niet onuitvoerbaar.
De hinder die appellanten stellen te zullen ondervinden van lichtreclame betreft tenslotte de uitvoering van het bestemmingsplan welke in deze procedure niet aan de orde is.
2.3.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2003
280-410.