ECLI:NL:RVS:2003:AF7343

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205632/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake hogere geluidgrenswaarden voor woningen nabij industrieterrein

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 april 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 september 2001, waarbij hogere grenswaarden voor geluidbelasting vanwege het industrieterrein 'Stormpolder/IJsseldijk/Nijverheidsstraat' waren vastgesteld voor 20 woningen. Het college van gedeputeerde staten verklaarde het bezwaar van appellante op 11 oktober 2002 niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Appellante stelde dat zij niet op de hoogte was van het primaire besluit, omdat dit niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2003, waar zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren. De Afdeling oordeelde dat appellante als belanghebbende had moeten worden aangemerkt en dat het besluit van 20 september 2001 niet op de juiste wijze aan haar was bekendgemaakt. De Afdeling concludeerde dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, omdat appellante niet op de hoogte kon zijn van de procedure tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.

De uitspraak van de Afdeling was dat het beroep van appellante gegrond werd verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de provincie Zuid-Holland werd gelast het griffierecht aan appellante te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte bekendmaking van besluiten aan belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200205632/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2001, kenmerk DWM/2001/8909A, heeft verweerder op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam krachtens artikel 47 van de Wet geluidhinder voor 20 woningen hogere grenswaarden voor de geluidbelasting vanwege het industrieterrein "Stormpolder/IJsseldijk/Nijverheidsstraat" vastgesteld.
Bij besluit van 11 oktober 2002, kenmerk DGWM/DMB/02/5786, verzonden op 16 oktober 2002, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 21 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2002, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en F.F. van Kampen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Appellante stelt dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu het primaire besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Appellante is belanghebbend bij het primaire besluit, aangezien haar bedrijf is gelegen in de nabijheid van de voorziene woningen en de geluidbelasting vanwege het bedrijf van appellante op de nieuw te bouwen woningen naar verwachting de enige significante geluidbelasting zal zijn. Verweerder had haar daarom als belanghebbende moeten aanmerken en het besluit van 20 september 2001 ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan haar moeten toezenden of uitreiken.
2.1.1. Verweerder heeft het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard aangezien het te laat zou zijn ingediend. Hij stelt zich op het standpunt dat het primaire besluit ten tijde van de ontvangst van het bezwaarschrift van appellante reeds onherroepelijk was. Volgens verweerder is appellante geen belanghebbende in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zodat hij het primaire besluit niet aan haar hoefde toe te zenden. Naar zijn mening is de termijnoverschrijding dan ook niet verschoonbaar.
2.1.2. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover hier van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
2.1.3. Bij besluit van 20 september 2001 heeft verweerder hogere waarden voor de geluidbelasting, veroorzaakt door bedrijven op het industrieterrein "Stormpolder/IJsseldijk/Nijverheidsstraat", vastgesteld voor woningen die zijn voorzien binnen de zone rondom het industrieterrein. Dit besluit heeft verweerder bekendgemaakt door toezending of uitreiking daarvan op 20 september 2001 aan het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, de aanvrager. Daar het primaire besluit niet is gericht tot appellante kan zij, hoewel zij vanwege het feit dat haar inrichting is gelegen op het gezoneerde industrieterrein "Stormpolder/IJsseldijk/Nijverheidsstraat" wel als beroepsgerechtigde belanghebbende is, niet als geadresseerde van het besluit worden aangemerkt en is zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van de wettelijke bepalingen inzake de bekendmaking bestond derhalve geen verplichting voor verweerder om appellante persoonlijk op de hoogte te stellen van het primaire besluit.
Gelet op het vorenoverwogene en het bepaalde in artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de bezwaartermijn op 21 september 2001 aangevangen. Eerst bij brief van 12 juli 2002 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt. Niet in geschil is dat dit bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn is ingekomen. De vraag is of deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
2.2. Appellante stelt dat zij niet op de hoogte kon zijn van de procedure tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden. Zij betoogt hiertoe dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college van B&W) in strijd met artikel 13 van het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen (hierna: het Besluit) het verzoek tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden niet tegelijkertijd met het indienen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken en aan de beheerder van het industrieterrein heeft toegezonden.
Voorts heeft het college van B&W in strijd met artikel 11 van het Besluit haar niet op de hoogte gebracht van zijn voornemen tot het indienen van een verzoek tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden. Dit voornemen is uitsluitend bekendgemaakt door middel van kennisgeving in een huis-aan-huisblad, dat appellante niet ontvangt. Publicatie in een van overheidswege uitgegeven blad had haars inziens meer voor de hand gelegen.
2.2.1. Verweerder acht de argumenten van appellante onvoldoende reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van het Besluit maakt het college van B&W het voornemen tot het indienen van een verzoek in ieder geval zoveel mogelijk gelijktijdig bekend door middel van:
a. kennisgeving in een of meer in de in artikel 10, onder a, bedoelde gemeente verspreiding vindende dag-, nieuw-, huis-aan-huisbladen en voorts op de in die gemeente gebruikelijke wijze;
b. terinzagelegging van het ontwerp van het verzoek met de daarbij behorende stukken op het gemeentehuis van de in artikel 10, onder a, bedoelde gemeente;
c. niet op naam gestelde kennisgeving aan de gebruikers van de woningen of de woonwagenstandplaatsen, het bevoegd gezag van scholen en de directies van de in artikel 4 bedoelde andere gebouwen waarvoor een hogere waarden wordt verzocht.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt het college van B&W eenieder in de gelegenheid gedurende vier weken vanaf de dag waarop het ontwerp van het verzoek ter inzage is gelegd, het ontwerp en de daarbij horende stukken in te zien en opmerkingen ten aanzien van het ontwerp schriftelijk te maken.
Ingevolge artikel 13, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 10, aanhef en onder c en d, van het Besluit zendt het college van B&W gelijktijdig met het indienen van zijn verzoek een afschrift van het verzoek en de hierbij horende stukken naar degene die het beheer voert over het industrieterrein en naar het bestuur van de Kamer van Koophandel en Fabrieken van het gebied waarin het industrieterrein, met betrekking waartoe de hogere waarde verzocht wordt, gesitueerd is of wordt.
2.2.3. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat de publicatie van het ontwerp van het verzoek slechts heeft plaatsgevonden in het huis-aan-huisblad 'de Alexanderpost'. Ter zitting is komen vast te staan dat dit huis-aan-huisblad niet op het industrieterrein waarop de inrichting van appellante is gesitueerd, wordt bezorgd, zodat appellante langs deze weg geen kennis heeft kunnen nemen van het ontwerp van het verzoek.
Voorts is niet betwist dat door het college van B&W geen afschriften van het verzoek aan de beheerder van het industrieterrein en het bestuur van de Kamer van Koophandel en Fabrieken (hierna: KvK) zijn gestuurd, zodat de beheerder van het industrieterrein noch het bestuur van de KvK de mogelijkheid heeft gehad de bedrijven op het desbetreffende industrieterrein te informeren omtrent het verzoek tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden.
De Afdeling is van oordeel dat, nu ook anderszins niet is gebleken dat appellante op de hoogte kon zijn van (het voornemen van het college van B&W tot het indienen van) het verzoek tot vaststelling van hogere geluidgrenswaarden, het niet inbrengen van bezwaren verschoonbaar moet worden geacht. Verweerder heeft ten onrechte het bezwaarschrift van appellante niet-ontvankelijk geacht.
2.3. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 11 oktober 2002, kenmerk DGWM/DMB/02/5786;
III. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003
163-353.