ECLI:NL:RVS:2003:AF7368

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206455/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • J. de Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot handhaving van openbare toegankelijkheid trottoir

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem, waarbij zij onder aanzegging van bestuursdwang werd gelast om een rozenboog en een afvalcontainer met ombouw, geplaatst op het trottoir voor haar woning, te verwijderen. Het college had op 20 februari 2002 het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem had op 21 november 2002 het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 3 april 2003 ter zitting werd behandeld.

De Raad van State overweegt dat appellante de rozenboog en de afvalcontainer zonder de vereiste vergunning had geplaatst, waardoor het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat de argumenten van appellante in hoger beroep een herhaling zijn van wat eerder door de voorzieningenrechter is aangevoerd. De Afdeling ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Bovendien wordt opgemerkt dat de bereidheid van appellante om alsnog een vergunning aan te vragen, niet relevant is, gezien het beleid van het college dat gericht is op het voorkomen van belemmeringen op de openbare weg.

Uiteindelijk wordt het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 april 2003.

Uitspraak

200206455/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem van 21 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2001 is appellante, onder aanzegging van bestuursdwang, gelast de rozenboog en de afvalcontainer met ombouw, die zijn geplaatst op het trottoir - behorende tot de openbare weg - vóór appellantes woning [locatie], te verwijderen.
Bij besluit van 20 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2002, verzonden op 25 november 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 6 december 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2003 heeft het college van memorie gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2003, waar appellante in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Braeken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat appellante de rozenboog en de afvalcontainer heeft geplaatst zonder te beschikken over de daartoe ingevolge de Algemene Plaatselijke verordening van de gemeente Haarlem vereiste vergunning van het college. Het college was derhalve bevoegd handhavend op te treden tot verwijdering van deze objecten ten einde de openbare toegankelijkheid van het trottoir voor het voetgangersverkeer te waarborgen.
2.2. Hetgeen appellante in hoger beroep betoogt, is een herhaling van hetgeen bij de voorzieningenrechter is aangevoerd. De Afdeling ziet geen grond om tot een ander oordeel te komen.
2.3. Hetgeen appellante in het hoger beroepschrift aanvoert omtrent haar bereidheid alsnog vergunning te vragen kan aan het vorenstaande niet afdoen, aangezien het, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft geconstateerd, gelet op het beleid van het college dat erop gericht is belemmering van de openbare weg, waaronder de trottoirs, te voorkomen, niet in de rede ligt dat een vergunning indien gevraagd, zou worden verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003
221.