200203329/1.
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo van 30 mei 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 1 augustus 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) de aanvraag van appellant om verstrekking van een parkeervoorziening voor gehandicapten afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 19 juni 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2002 heeft het college van memorie gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2003, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door H. Kunst, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart, geldend ten tijde van het besluit van het college van 18 april 2002, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met gebruikmaking van de gebruikelijke loopmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.1.1. De arbeidsmedisch adviseur van de Roessingh Diensten Groep heeft naar aanleiding van het door appellant ingediende bezwaar, het advies van 12 februari 2001 dat ten grondslag is gelegd aan het afwijzende besluit van 1 augustus 2001, getoetst aan nadere informatie van de behandelend cardioloog. De arbeidsmedisch adviseur is tot de conclusie gekomen dat de bevindingen bij het onderzoek geen aanleiding geven te veronderstellen dat appellant geen 800 meter kan lopen. De informatie van de behandelend cardioloog gaf deze adviseur daartoe evenmin aanleiding. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen blijkt uit het rapport dat rekening is gehouden met de door appellant zelf aangegeven beperkingen alsmede met de omstandigheid dat appellant na de aanvraag twee hartinfarcten heeft gehad en een dotterbehandeling heeft ondergaan.
2.1.2. Anders dan appellant meent, kan niet worden staande gehouden dat de onderzoeken op onzorgvuldige wijze zijn geschied. Juist is het oordeel van de voorzieningenrechter dat het geneeskundig onderzoek van de arbeidsmedisch adviseur toereikend is om het college te volgen in de conclusie dat appellant ten tijde van besluit van 18 april 2002 niet voldeed aan de vereisten voor de afgifte van een gehandicaptenparkeerkaart.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden een onderzoek ter zake door een medisch deskundige te laten verrichten.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Koning, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. De Koning
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003