ECLI:NL:RVS:2003:AF7370
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- J. de Koning
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem inzake wijziging geslachtsnaam minderjarige zoon
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 2 juli 2002. De rechtbank had geoordeeld dat de Staatssecretaris van Justitie, bij het besluit van 26 september 2001, appellant ten onrechte niet op de hoogte had gesteld van de hoorzitting die op 20 september 2001 zou plaatsvinden. Dit werd als strijdig met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van de staatssecretaris. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om wijziging van de geslachtsnaam van zijn minderjarige zoon. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant gegrond en vernietigde de beslissing van de staatssecretaris.
Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij beoogde dat de rechtbank de zaak terugneemt voor inhoudelijke behandeling van zijn beroep tegen het besluit van de staatssecretaris. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 april 2003 ter zitting behandeld, waarbij appellant in persoon aanwezig was en de staatssecretaris vertegenwoordigd werd door J.L. Roozendaal, ambtenaar van het departement.
De Afdeling overweegt dat het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit omdat het beroep bij de rechtbank reeds had geleid tot de vernietiging van het besluit van de staatssecretaris, wat betekent dat de staatssecretaris opnieuw een hoorzitting moet beleggen en een nieuwe beslissing moet nemen. Aangezien het beroep van appellant het beoogde resultaat heeft bereikt, heeft hij geen rechtens te beschermen belang meer bij de beoordeling van zijn hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dan ook besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.