200203992/1
Datum uitspraak: 16 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Haarlem van 14 juni 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland.
Bij besluit van 4 januari 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (hierna: het college) afwijzend beslist op een verzoek van appellant hem inzage te verlenen in het bijstandsdossier van zijn ex-echtgenote [naam].
Bij besluit van 8 april 1999 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2000 heeft de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt met inachtneming van haar uitspraak.
Bij besluit van 26 juli 2000 heeft het college opnieuw beslist op het bezwaar, dit gegrond verklaard en aan appellant afschriften verstrekt van (gedeelten van) de door de rechtbank concreet genoemde stukken uit het bijstandsdossier.
Bij mondelinge uitspraak van 10 april 2001 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 4 juli 2001 heeft het college wederom op het bezwaar beslist, dit gegrond verklaard en aan appellant afschriften verstrekt van de stukken van het bijstandsdossier van [naam], alsmede van diverse beleidsdossiers.
Bij uitspraak van 14 juni 2002 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 22 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 oktober 2002 heeft het college van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 februari 2003, waar appellant in persoon, en het college, vertegenwoordigd door P.H. Arnold, ambtenaar bij de gemeente Zaanstad, zijn verschenen.
2.1. Appellant heeft ter zitting in hoger beroep te kennen gegeven dat de wijze van openbaarmaking van (een gedeelte van) de door hem gevraagde stukken uit het bijstandsdossier van zijn ex-echtgenote, niet meer in geschil is. Hetgeen appellant in dit kader in het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd, kan derhalve buiten beschouwing blijven.
2.2. Het hoger beroep heeft hiermee nog slechts betrekking op de door appellant ter inzage gevraagde zogenoemde PGI-gegevens van het Arbeidsbureau van zijn ex-echtgenote en op de stukken die verband houden met de interne behandeling van de door hem aan het college gezonden klachtbrief in het kader van de uitvoering van de Algemene bijstandswet.
2.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, voorzover hier van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
2.4. Vaststaat dat de PGI-gegevens van het Arbeidsbureau zich niet in het bijstandsdossier bevinden. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college op grond van de Wob niet gehouden kon worden deze gegevens alsnog te vergaren. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het verzoek van appellant geen betrekking heeft op documenten die door het college buiten het bijstandsdossier zijn gehouden om aan de verplichtingen ingevolge de Wob te ontkomen. Het betoog van appellant dat PGI-gegevens zijns inziens in een bijstandsdossier aanwezig behoren te zijn, doet aan het vorenstaande niet af. Het verzoek om inzage is derhalve terecht door het college geweigerd.
2.5. Het betoog van appellant dat het college hem ten onrechte geen inzage heeft verleend in de stukken die betrekking hebben op de interne behandeling van de door hem ingezonden klachtbrief, faalt eveneens.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat deze grief de reikwijdte van het geschil te buiten gaat, nu het verzoek om inzage in deze stukken geen deel uitmaakt van het oorspronkelijke verzoek van appellant om inzage in het bijstandsdossier van zijn ex-echtgenote, maar hij eerst ter zitting bij de rechtbank, onder verwijzing naar zijn brief aan het college van 27 april 2001, heeft aangevoerd dat het college ook deze stukken aan hem ter inzage had moeten geven.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.M. Boll en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003