ECLI:NL:RVS:2003:AF7646

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204314/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • J.G.C. Wiebenga
  • H. Borstlap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen handhaving van baggerwerkzaamheden in Eindhoven

In deze zaak heeft de stichting "Stichting Sociale Databank Nederland" beroep ingesteld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Het college had op 16 januari 2002 het verzoek van appellante om handhavend op te treden tegen baggerwerkzaamheden en het verwerken van slibspecie op en nabij de Oude Gracht te Eindhoven afgewezen. Dit besluit werd op 25 juni 2002 in bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden aanvulde in september 2002. De zaak werd ter zitting behandeld op 25 maart 2003, waar zowel appellante als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het handhavingsverzoek gericht was tegen activiteiten die zonder vergunning werden uitgevoerd, in strijd met de Wet milieubeheer. Appellante stelde dat de activiteiten met baggerspecie uit de Oude Gracht samen één inrichting vormden en dat hiervoor een vergunningplicht gold. Echter, de betrokken activiteiten waren beëindigd voordat appellante haar beroep had ingesteld, waardoor zij niet kon bereiken wat zij met het beroep beoogde: het stilleggen van de activiteiten en het afdwingen van een vergunning.

De Afdeling concludeerde dat appellante geen rechtens te respecteren belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot afwijzing van het handhavingsverzoek. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 23 april 2003.

Uitspraak

200204314/1.
Datum uitspraak: 23 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Sociale Databank Nederland", gevestigd te Velp,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 januari 2002, kenmerk 807802, heeft verweerder het verzoek van appellante om handhavend op te treden tegen het uitvoeren van baggerwerkzaamheden, het verwerken, tijdelijk opslaan en hergebruiken van slibspecie op en nabij de Oude Gracht te Eindhoven afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 7 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 september 2002.
Bij brief van 28 oktober 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft bij brief van 13 maart 2003 nadere stukken ingediend. Deze zijn aan verweerder gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooy, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S. de Groot en ing. S.L. Winter, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Namens het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven is het woord gevoerd door mr. J.D. van Arkel, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het handhavingsverzoek is gericht tegen het uitvoeren van bagger- activiteiten, het verwerken, tijdelijk opslaan en hergebruiken van slibspecie op en nabij de Oude Gracht te Eindhoven zonder vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.
2.2. Appellante stelt zich op het standpunt, kort weergegeven, dat alle hiervoor genoemde activiteiten met baggerspecie uit de Oude Gracht samen één inrichting vormen en dat daarvoor een vergunningplicht geldt.
2.3. De betrokken activiteiten zijn beëindigd alvorens appellante beroep heeft ingesteld bij de Afdeling. Zij kan met een behandeling van haar beroep daarom niet bereiken wat zij met het instellen van haar beroep heeft beoogd, te weten het stilleggen van de betreffende activiteiten en het afdwingen van een vergunning daarvoor.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat appellante een rechtens te respecteren belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit tot afwijzing van het verzoek om handhaving. Haar standpunt, dat kortweg inhoudt dat haar een rechtelijk oordeel wordt onthouden doordat verweerder op haar verzoek om handhaving heeft beslist nadat de baggeractiviteiten waren afgerond en dat door de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling op haar verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening geen effectieve rechtsbescherming is geboden tegen die termijnoverschrijding door verweerder, is geen aanleiding voor een ander oordeel omtrent het ontbreken van belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
2.4. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens het ontbreken van processueel belang.
2.5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga
en drs. H. Borstlap, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2003
157.