ECLI:NL:RVS:2003:AF7649

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200203980/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland inzake Provinciaal Restauratie-Uitvoeringsprogramma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude tegen een uitspraak van de president van de rechtbank te 's-Gravenhage. De zaak betreft het Provinciaal Restauratie-Uitvoeringsprogramma (PRUP) Zuid-Holland 2001-2006, dat op 10 juli 2001 door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland is vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door het college van gedeputeerde staten op 12 maart 2002. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft op 17 juni 2002 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, dat op 23 juli 2002 bij de Raad van State is ingekomen.

De Raad van State heeft de zaak op 13 februari 2003 behandeld. Tijdens de zitting zijn zowel appellant als het college van gedeputeerde staten vertegenwoordigd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college van gedeputeerde staten de woonboerderij niet in het PRUP heeft opgenomen omdat niet voldaan zou zijn aan het urgentiecriterium, specifiek het ontbreken van een bouwkundig inspectierapport. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college terecht heeft gehandeld, maar de Raad van State heeft deze beslissing herzien.

De Raad van State concludeert dat het college van gedeputeerde staten het schouwrapport ten onrechte niet heeft meegenomen in zijn beoordeling. Het rapport was wel degelijk relevant en had niet buiten beschouwing gelaten mogen worden. De Afdeling oordeelt dat het besluit van 12 maart 2002 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep van appellant wordt gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het college van gedeputeerde staten wordt opgedragen het griffierecht aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

200203980/1.
Datum uitspraak: 23 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Rijnwoude,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de rechtbank te 's-Gravenhage van 17 juni 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2001 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college van gedeputeerde staten) het Provinciaal Restauratie-Uitvoeringsprogramma Zuid-Holland 2001-2006 (hierna: het PRUP) vastgesteld.
Bij besluit van 12 maart 2002 heeft het college van gedeputeerde staten het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juni 2002, verzonden op 21 juni 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 september 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 november 2002 heeft het college van gedeputeerde staten van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. ing. E. de Vilder en A. Bazen, ambtenaren der gemeente, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door V.M.J.A.N. Collette, ambtenaar van de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting verschenen [partij] als getuige voor appellant en [naam rechtspersoon A] en [naam rechtspersoon B] als derde-belanghebbenden.
2. Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten de woonboerderij [locatie] te [plaats] (hierna: de woonboerderij) terecht niet in het PRUP heeft opgenomen op de grond dat niet is voldaan aan het urgentiecriterium wegens het ontbreken van een bouwkundig inspectierapport. Hij heeft daartoe overwogen dat in het door [naam rechtspersoon A] opgestelde schouwrapport niet wordt vermeld dat het tot stand is gekomen in samenwerking met een restauratiearchitect, zodat het college van gedeputeerde staten er terecht van uit is gegaan dat het rapport niet is opgemaakt door een ter zake kundige persoon.
2.2. Niet in geschil is dat het schouwrapport eerst in de bezwaarfase aan het college van gedeputeerde staten is overgelegd. Gebleken is dat [naam rechtspersoon A] tijdens de hoorzitting in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht dat het schouwrapport een bouwkundig rapport is dat in november 1999 is opgesteld en tijdig bij de gemeente is ingeleverd. Voorts staat vast dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: de Rijksdienst) ten tijde van de, voor opname in het PRUP noodzakelijke, vaststelling van de subsidiabele restauratiekosten beschikte over het schouwrapport. Nu niet aannemelijk is dat de Rijksdienst tot vaststelling van de subsidiabele kosten is overgegaan zonder te beschikken over een deugdelijk bouwkundig rapport, moet worden aangenomen dat de Rijksdienst het schouwrapport heeft aangemerkt als een zodanig rapport.
Deze omstandigheden in aanmerking genomen had het college van gedeputeerde staten het schouwrapport niet buiten beschouwing mogen laten op de enkele grond dat het niet gelijktijdig met de aanvraag was overgelegd en had hij moeten onderzoeken of het rapport voldeed aan het door hem geformuleerde criterium dat het moet zijn opgesteld door een terzake kundig(e) instelling, bedrijf of persoon. Het betoog van het college van gedeputeerde staten dat het, gelet op het grote, het beschikbare budget verre overschrijdende, aantal ingediende plannen noodzakelijk is deze gelijktijdig te kunnen beoordelen, maakt dit niet anders. Bij dit oordeel neemt de Afdeling in aanmerking dat, zoals door het college van gedeputeerde staten desgevraagd ter zitting is uiteengezet, het in de praktijk niet onmogelijk is om ondanks uitputting van het jaarbudget naar aanleiding van een gegrond bezwaar een aanvankelijk afgewezen plan alsnog in het PRUP op te nemen. Voorts kan het college van gedeputeerde staten niet worden gevolgd in zijn betoog dat het tegenover andere gemeenten en eigenaren niet billijk zou zijn rekening te houden met een pas in de bezwaarfase overgelegd bouwkundig rapport. In de bezwaarfase, die mede is bedoeld om fouten die in een eerder stadium zijn gemaakt te herstellen, behoort immers een volledige heroverweging van alle ter zake relevante feiten en omstandigheden plaats te vinden.
2.3. Nu het college van gedeputeerde staten het schouwrapport ten onrechte zonder nader onderzoek ter zijde heeft gelegd is het besluit van 12 maart 2003 onvoldoende zorgvuldig voorbereid, zodat het in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De president heeft dit miskend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. Het bij de rechtbank ingestelde beroep dient alsnog gegrond te worden verklaard. De bestreden beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de president van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 17 juni 2002, AWB 02/1528 en 02/1529 Beslu;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 12 maart 2002, DSZC/DRGG/02/1326A;
V. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 218,00 onderscheidenlijk € 327,00, derhalve in totaal € 545,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2003
66-413.