ECLI:NL:RVS:2003:AF7992

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205354/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende revisievergunning voor zeugenhouderij in Nederweert

Op 29 april 2003 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarbij het college van burgemeester en wethouders van Nederweert als verweerder optrad. De zaak betrof een beroep ingesteld door een appellant tegen een besluit van 13 augustus 2002, waarbij aan de vergunninghouder een revisievergunning werd verleend voor een zeugenhouderij op een perceel in Nederweert. De vergunning betrof het houden van 252 kraamzeugen, 750 guste en dragende zeugen, en 16 beren, met de mogelijkheid om terug te vallen op een eerder verleende vergunning indien de nieuwe situatie niet binnen drie jaar gerealiseerd zou worden. De appellant had zijn beroep ingediend op 7 oktober 2002, na de terinzagelegging van het besluit op 30 augustus 2002. Tijdens de zitting op 11 april 2003 was de appellant niet aanwezig, maar de vergunninghouder werd wel gehoord. De Afdeling overwoog dat de appellant in zijn beroepschrift voornamelijk de eerder ingediende bedenkingen herhaalde, zonder nieuwe argumenten aan te voeren die de weerlegging van de verweerder zouden ondermijnen. De Afdeling concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 29 april 2003.

Uitspraak

200205354/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Nederweert,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2002 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder] een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een zeugenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Nederweert. Dit besluit is op 30 augustus 2002 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 4 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 december 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door W.D.B. Janssen en J.H.M. Coopmans, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Appellant is met bericht niet ter zitting verschenen.
Tevens is als partij vergunninghouder, in persoon, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De bij het bestreden besluit verleende revisievergunning heeft betrekking op het houden van 252 kraamzeugen (Groen Label stalsysteem), 750 guste en dragende zeugen (Groen Label stalsysteem) en 16 beren (traditioneel stalsysteem) óf, indien voornoemde situatie niet binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning is gerealiseerd, op de reeds krachtens de Hinderwet bij revisievergunning van 5 november 1985 en veranderingsvergunning van 28 april 1992 verleende situatie, te weten 108 kraamzeugen (traditioneel stalsysteem), 163 guste en dragende zeugen (traditioneel stalsysteem), 894 gespeende biggen (traditioneel stalsysteem), 90 opfokzeugen (traditioneel stalsysteem) en 3 beren (traditioneel stalsysteem).
2.2. Appellant heeft zich in het beroepschrift beperkt tot een nagenoeg woordelijke herhaling van de tegen het ontwerp van het besluit ingebrachte bedenkingen. In de considerans van het bestreden besluit zijn verweerders ingegaan op de door appellanten ingebrachte bedenkingen. Appellanten hebben in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bedenkingen onjuist zou zijn. Het beroep is ongegrond.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003.
312-373.