200205129/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 10 september 2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel.
Bij brief van 29 mei 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel (hierna: het college) appellante onder meer medegedeeld dat, nu sprake is van een kwestie over openstaande facturen, het college zich niet geroepen acht om de serviceverlening, zijnde de afvoer van appellante's bedrijfsafval, voort te zetten.
Bij besluit van 17 januari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 september 2002, bij de Raad van State ingekomen op 19 september 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 oktober 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 december 2002 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door haar directeur, is verschenen. Het college is niet verschenen.
2.1. Appellante heeft in de eerste plaats betoogd dat zij niet is uitgenodigd om op de zitting van de rechtbank te verschijnen; zij voelt zich daardoor geschaad in haar belang.
2.1.1. In het dossier bevindt zich weliswaar een bij aangetekende brief verzonden uitnodiging voor de zitting van de rechtbank op 26 augustus 2002, doch deze brief is niet aan appellante geadresseerd.
Gelet hierop en op het feit dat niet is gebleken dat de rechtbank omtrent de verzending van de uitnodiging anders heeft bepaald, moet worden geoordeeld dat de uitnodiging voor de op 26 augustus 2002 gehouden zitting niet op de in artikel 8:37, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorgeschreven wijze aangetekend aan appellante is verzonden.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 6 maart 2002 inzake 200101302/1 (aangehecht), is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank de aangevallen uitspraak heeft gedaan zonder dat was voldaan aan het bepaalde in artikel 8:56 van de Awb. Appellante is daardoor niet in de gelegenheid gesteld haar standpunt bij de rechtbank toe te lichten.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet rechtsgeldig is tot stand gekomen en derhalve dient te worden vernietigd.
2.1.2. De zaak kan zonder terugwijzing naar de rechtbank worden afgedaan, nu appellante in hoger beroep haar zaak ten volle heeft kunnen bepleiten.
2.2. Het oordeel van de rechtbank dat de brief van het college van 29 mei 2001 niet kan worden opgevat als een besluit in de zin van art. 1:3, van de Awb, is juist en berust op goede gronden. Anders dan appellante in hoger beroep betoogt, betreft de onderhavige zaak - de weigering van de gemeente het bedrijfsafval van appellante in te zamelen - een privaatrechtelijk conflict.
2.3. De conclusie is dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van appellante ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. De Afdeling ziet in de onderhavige zaak aanleiding te bepalen dat het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht door de secretaris van de Raad van State wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 10 september 2002, 02/159 AFVAL;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 327,00) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003