ECLI:NL:RVS:2003:AF7996

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205575/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • A. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor winkel met kantoorruimte en wijziging magazijn op perceel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 11 september 2002. Appellant sub 1, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Bussum, appellant sub 2, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die het bezwaar van verzoeker tegen de verleende bouwvergunning ongegrond verklaarde. De bouwvergunning, verleend op 26 september 1999, betreft het dichtmaken van een doorgang en het maken van een opgang op het perceel [locatie 1] te [plaats]. De rechtbank oordeelde dat de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd moest worden, wat leidde tot het hoger beroep van beide appellanten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 1 april 2003 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan deels bestaat uit een hoofdgebouw met een diepte van 12,5 meter, wat binnen de toegelaten maximale diepte van 15 meter blijft. Het college en appellant sub 1 betogen dat het aan de achterzijde gelegen gedeelte van het bouwplan, dat een diepte van ongeveer 4,5 meter heeft, als een aanbouw moet worden aangemerkt. De Afdeling is van oordeel dat dit betoog doel treft en dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan voldoet aan de bestemmingsplanvoorschriften.

De hoger beroepen zijn gegrond, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling behandelt het beroep van verzoeker voor het overige en oordeelt dat de door verzoeker aangevoerde bezwaren tegen het bouwplan niet leiden tot weigering van de bouwvergunning. Het beroep van verzoeker is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 29 april 2003.

Uitspraak

200205575/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Bussum,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 11 september 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 september 1999 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan [appellant sub 1] een bouwvergunning verleend voor het dichtmaken van de doorloop en het maken van een opgang op het perceel [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 december 1999 heeft het college het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 september 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief van 21 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2002, en het college bij brief van 23 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 december 2002 heeft [verzoeker] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2003, waar [appellant sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. I. Smeenk, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.M. van Kordelaar, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan maakt het oprichten van een winkel met kantoorruimte in de doorgang tussen de panden locatie 2] en [locatie 3] en het wijzigen van het magazijn op het perceel [locatie 3] in een magazijn en een garage mogelijk.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Prins Hendrikkwartier” rust op het perceel de bestemming “Gemengde doeleinden” met de aanduiding “V”.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, onder e, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn ter plaatse van de aanduiding “V” detailhandelsbedrijven en kantoren toegestaan.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, aanhef en onder a en c van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op deze gronden uitsluitend worden gebouwd ruimten ten dienste van kantoren en bedrijven als bedoeld in lid 1 onder a t/m f, en aanbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge artikel 15, derde lid, onder g, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de diepte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding V niet meer bedragen dan 15.00 m.
Ingevolge artikel 1, zesde lid, van de planvoorschriften wordt onder een hoofdgebouw verstaan een gebouw dat de belangrijkste gebruikseenheid vormt op een perceel waarbij aanbouwen als bedoeld in lid 7 buiten beschouwing zijn gelaten.
Ingevolge artikel 1, zevende lid, van de planvoorschriften wordt onder een aanbouw verstaan een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw of deel van een gebouw dat door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt.
2.3. Het college en [appellant sub 1] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan deels bestaat uit een hoofdgebouw met een diepte van 12,5 meter en dat het derhalve binnen de voor hoofdgebouwen toegelaten maximale diepte van 15 meter blijft. Voor het overige heeft het bouwplan betrekking op een aanbouw. Dit betoog treft doel. Blijkens de definitie in artikel 1, zevende lid, van de planvoorschriften kan een aanbouw zowel een gebouw als een deel van een gebouw zijn. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan de achterzijde gelegen gedeelte van het bouwplan dat een diepte van ongeveer 4,5 meter heeft en dat uit slechts één bouwlaag bestaat, door zijn verschijningsvorm een ondergeschikte bouwmassa vormt ten opzichte van de bestaande bebouwing en derhalve als een aanbouw in de zin van de planvoorschriften moet worden aangemerkt.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] voor het overige behandelen.
2.5. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet kan de bouwvergunning slechts geweigerd worden op de daarin genoemde gronden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [verzoeker] aangevoerde bezwaren tegen het bouwplan er niet toe kunnen leiden dat de bouwvergunning wordt geweigerd aangezien geen van deze weigeringsgronden zich voordoet. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 11 september 2002, AWB 00/865 WW 44;
II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Meurs-Heuvel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003
47-398.