ECLI:NL:RVS:2003:AF8002
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- R.E.A. Matulewicz
- Rechtspraak.nl
Sluiting van een coffeeshop op grond van de Opiumwet na overtreding van het gedoogbeleid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te Almelo, die op 12 september 2002 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de sluiting van de door appellant geëxploiteerde coffeeshop, gelegen aan de [locatie] te [plaats], door de burgemeester van Hengelo. De burgemeester had op 20 september 2001 besloten de coffeeshop voor een periode van dertien weken te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er in de coffeeshop een hoeveelheid van 300 gram softdrugs was aangetroffen. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde dit bezwaar ongegrond op 19 februari 2002. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.
De Raad van State heeft de zaak op 17 april 2003 behandeld. De burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. M.S. van Dijk, ambtenaar van de gemeente. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat de burgemeester bevoegd was tot het toepassen van bestuursdwang op basis van de vastgestelde beleidsregels ten aanzien van coffeeshops en het gecoördineerd beleid tegen drugsoverlast in Hengelo. De richtlijnen stelden dat bij verkoop van meer dan 5 gram softdrugs in één transactie, de coffeeshop voor drie maanden gesloten kan worden.
Appellant betoogde dat de rechtbank had miskend dat de vaststelling van de hoeveelheid softdrugs niet op zorgvuldig onderzoek was gebaseerd. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot de sluiting van de coffeeshop kon overgaan, gezien de feiten die waren vastgesteld in de processen-verbaal van politie. Appellant had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een andere beslissing hadden moeten leiden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.