200201460/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging "SVZ Havenondernemersvereniging Rotterdam" en de stichting "Europoort/Botlek Belangen", beide gevestigd te Rotterdam,
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de naamloze vennootschap "BSN Glasspack N.V.", gevestigd te Schiedam,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2001 heeft de gemeenteraad van Schiedam, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 juni 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Gusto 1999".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 29 januari 2002,
kenmerk DRGG/ARB/01/6228A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 7 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2002, appellante sub 2 bij brief van 21 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2002, en appellante sub 3 bij faxbericht van 25 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2002, beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 26 april 2002. Appellante sub 3 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 24 april 2002.
Verweerder heeft in zijn brief van 9 september 2002 overwogen dat de inhoud van de beroepschriften hem geen aanleiding geeft tot het indienen van een verweerschrift.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 oktober 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2003, waar appellanten sub 1, vertegenwoordigd door mr. drs. S.O. Voogt, advocaat te Rotterdam, appellante sub 2, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], appellante sub 3, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Cartigny, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door E. Schepers, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Schiedam, vertegenwoordigd door mr. N. van Gilst en ir. A.M. van Wijk. Verder is daar gehoord Dura-Bokx Combinatie, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, advocaat te Deventer.
2.1. Het plangebied maakt deel uit van het terrein van de voormalige scheepswerf Gusto aan de Nieuwe Maas in Schiedam-Zuid. Met het plan wordt blijkens de plantoelichting beoogd de bouw van ongeveer 190 tot 220 woningen mogelijk te maken.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellanten voeren onder meer het volgende aan.
Appellanten sub 1 en appellante sub 3 stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden". Zij menen dat geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de nieuwe woonwijk kan worden gegarandeerd en wijzen in dit verband op geluidhinder. Appellante sub 2 stelt in dit verband meer in het bijzonder dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden", voor zover het betreft het zuidelijk gelegen appartementencomplex.
2.3.1. Verweerder heeft onder meer overwogen dat ter plaatse van de nieuwe woonwijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal ontstaan.
2.3.2. Uit het deskundigenbericht blijkt dat rond het industrieterrein "Waal-/Eemhaven" een zone als bedoeld in artikel 53 van de Wet geluidhinder (verder: de Wet) is vastgesteld.
Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Wet, voor zover hier van belang, is met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een industrieterrein, van de gevel van binnen de zone nieuw te bouwen woningen artikel 46 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 46 van de Wet, voor zover hier van belang, is voor woningen binnen de zone de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege het betrokken industrieterrein 50 dB(A).
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wet, voor zover hier van belang, wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan ter zake van de geluidsbelasting, vanwege het industrieterrein de waarde in acht genomen die ingevolge artikel 46 als de ten hoogste toelaatbare wordt aangemerkt.
Ingevolge artikel 67, vierde lid, van de Wet kan bij toepassing van het derde lid van artikel 67 met betrekking tot nieuw te bouwen woningen in een gebied gelegen binnen een zone van een industrieterrein met activiteiten die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden, voor woningen waarvan de geluidsbelasting in hoofdzaak wordt bepaald door die activiteiten, een waarde worden vastgesteld tot ten hoogste 60 dB(A), indien deze woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering of planmatige verdichting van bestaande woongebieden.
Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Wet, voor zover hier van belang, dienen gedeputeerde staten bij de beslissing over de goedkeuring van een bestemmingsplan de waarden die ingevolge artikel 67, derde en vierde lid, als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt in acht te nemen.
2.3.3. Het plan is vastgesteld op 2 juli 2001.
Bij besluit van 14 november 2000, kenmerk DWM/2000/12791A, heeft verweerder, voor zover hier van belang, met toepassing van artikel 67, vierde lid, van de Wet, hogere grenswaarden vastgesteld voor de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein "Waal-/Eemhaven" voor 195 nieuw te bouwen woningen in het plangebied. Bij besluit van 6 maart 2002, kenmerk DWM/DRGG/02/1121, heeft verweerder het bezwaarschrift van appellanten sub 1 hiertegen ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de Afdeling bij uitspraak van heden, no. 200201838/1, het besluit van verweerder van 6 maart 2002 vernietigd en het besluit van verweerder van 14 november 2000 herroepen. Als gevolg hiervan moeten voornoemde hogere waarden worden geacht niet te zijn vastgesteld, zodat binnen de vastgestelde zone de waarden in acht dienen te worden genomen die ingevolge artikel 67, derde lid, gelezen in samenhang met artikel 46 van de Wet als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Laatstgenoemde waarden zijn niet in acht genomen.
2.3.4. Gelet op het vorenstaande is het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden", betreffende de 195 nieuw te bouwen woningen, in strijd met artikel 52, eerste lid, van de Wet. Door dit plandeel niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 69, derde lid, van de Wet gelezen in samenhang met artikel 67, derde lid, en artikel 46 van de Wet.
De beroepen zijn gegrond. Gelet op de samenhang van dit plandeel met de overige plandelen dient het gehele besluit te worden vernietigd.
Voorts ziet de Afdeling aanleiding om zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan het plan. Gelet hierop komen de overige bezwaren van appellanten tegen het plan niet meer voor bespreking in aanmerking.
2.4. Ten aanzien van de beroepen van appellanten sub 1 en sub 3 dient verweerder op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Wat betreft het beroep van appellante sub 2 is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 29 januari 2002, kenmerk DRGG/ARB/01/6228A, waarbij goedkeuring is verleend aan het plan;
III. onthoudt goedkeuring aan het plan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door appellanten sub 1 en sub 3 in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (€ 644,00 voor appellanten sub 1 en € 644,00 voor appellante sub 3), welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende bijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00 voor appellanten sub 1 en sub 3 en € 109,00 voor appellante sub 2) vergoedt.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003