ECLI:NL:RVS:2003:AF8035

Raad van State

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205966/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C. de Gooijer
  • M.E.E. Wolff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen kapvergunning voor aanleg fietspad en fietsbrug

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam, die op 8 november 2002 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis. Dit college had op 7 december 2001 een vergunning verleend voor het rooien van diverse bomen en planten op een perceel waar een fietspad en een fietsbrug worden aangelegd. De appellant was van mening dat de kapvergunning niet verleend had mogen worden, omdat de bouw van de fietsbrug mogelijk niet kon doorgaan door de nabijheid van een hoge druk gasleiding.

De rechtbank oordeelde dat de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot de bestemming van de gronden voldoende vaste vorm hadden aangenomen, waardoor het belang van het college om tot kap over te kunnen gaan zwaarder woog dan de belangen van de appellant. De rechtbank baseerde haar oordeel op het feit dat er geen aanwijzingen waren dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voornemens was het besluit tot verlening van de kapvergunning ter schorsing of vernietiging voor te dragen, en dat de bouwvergunning rechtens vaststond.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat deze argumenten niet konden leiden tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 april 2003.

Uitspraak

200205966/1.
Datum uitspraak: 29 april 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam van 8 november 2002 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis (hierna: het college) de gemeente Hellevoetsluis een vergunning verleend voor het rooien van twee elzen, twee coniferenhagen, twee prunussen, een meidoorn en 170 m² bosplantsoen, en voor de verplanting van een walnootboom op het perceel [locatie].
Bij besluit van 18 september 2002 heeft het college, voor zover hier van belang, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2002, verzonden op 15 november 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 januari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak op 17 april 2003 ter zitting aan de orde gesteld. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De inmiddels gekapte houtopstanden bevonden zich op gronden waarop een fietspad en een fietsbrug worden aangelegd.
2.2. Het voornaamste bezwaar van appellant tegen de verleende kapvergunning luidt dat niet is uit te sluiten dat de bouw van de fietsbrug geen doorgang kan vinden gezien de ligging van een hoge druk gasleiding in de nabijheid van de brug.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot de bestemming van “langzaam verkeersverbinding” die op de gronden rust, voldoende vaste vorm hebben aangenomen, zodat aan het belang van het college om tot kap over te kunnen gaan meer gewicht dient te worden toegekend dan aan de belangen van appellant. Dit oordeel berust op de goede gronden dat er geen aanwijzingen zijn dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voornemens is het besluit tot verlening van de kapvergunning ter schorsing of vernietiging voor te dragen, alsmede op het feit dat de bouwvergunning rechtens vaststaat, en is juist.
2.4. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van zijn betoog bij de rechtbank, en kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door C. de Gooijer, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van Staat.
w.g. De Gooijer w.g. Wolff
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2003
238.