200206386/1.
Datum uitspraak: 7 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Brabantse Milieufederatie", gevestigd te Tilburg,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 4 juni 2002, heeft het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand het wijzigingsplan "Buitengebied 1997, Duiksehoef 1B" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 27 augustus 2002, nummer 839108, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan; dit besluit is op 28 augustus 2002 aan het college van burgemeester en wethouders bekendgemaakt.
Aangezien verweerder, ook na een verdaging met vier weken, niet binnen de ingevolge artikel 11, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn een besluit omtrent de goedkeuring van het wijzigingsplan aan het college van burgemeester en wethouders schriftelijk bekend heeft gemaakt, wordt, nu de situatie als bedoeld in artikel 10:31, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zich hier voordoet, het wijzigingsplan geacht te zijn goedgekeurd.
Tegen deze goedkeuring van rechtswege heeft appellante bij brief van 3 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 januari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ingekomen van [partij] en het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.M. Mohnen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand, vertegenwoordigd door J.W.P. Hooning, ambtenaar van de gemeente, en [partij], bijgestaan door mr. P.J.A.G. van Veldhoven, gemachtigde.
2.1. Met het wijzigingsplan (verder: het plan) wordt beoogd de bouw van een opslagloods op het perceel Duiksehoef 1B mogelijk te maken. Hiertoe wordt het bouwblok met 600 m2 uitgebreid. Het plan is gebaseerd op de in artikel 3, eerste lid, onder D.1 van het bestemmingsplan “Buitengebied 1997” (verder: het bestemmingsplan) opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat de aan verweerder toekomende beoordelingsmarges zijn overschreden, dan wel dat het recht anderszins onjuist is toegepast.
2.3. Appellante stelt zich op het standpunt dat het plan ten onrechte is goedgekeurd. Zij acht het plan in strijd met het streekplan. Zij stelt dat intensieve veehouderijen in een gebied als waar het hier om gaat op grond van het bepaalde in het streekplan eenmalig het bouwblok mogen vergroten, maar dat dit uitsluitend kan als dit noodzakelijk is uit oogpunt van dierenwelzijn. Daarvan is in dit geval geen sprake, zo betoogt zij.
2.4. Het perceel waarop het plan betrekking heeft, en waarop [partij] een veehouderij heeft, ligt in de Agrarische Hoofdstructuur, hoofdzone Landschap. Op grond van het streekplan “Brabant in Balans” (verder: het streekplan), wordt ter bescherming van natuur- en landschapswaarden in het hiervoor bedoelde gebied geen uitbreiding van bouwblokken van intensieve veehouderijen toegestaan. Dit principe lijdt slechts uitzondering in gevallen waarin de uitbreiding van een bouwblok noodzakelijk is vanwege de eisen van dierenwelzijn. De Afdeling acht dit beleid in het algemeen niet onredelijk.
Uit het streekplan kan worden afgeleid dat gedeputeerde staten bevoegd zijn af te wijken van het vastgestelde beleid in die gevallen, waarin handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. Ook dit acht de Afdeling niet onredelijk.
Volgens de verklaring ter zitting van [partij] is de stalling van de machines in een aparte ruimte noodzakelijk om te kunnen voldoen aan certificeringeisen van het Productschap voor Vee en Vlees. Teneinde een certificaat te kunnen verkrijgen dat het veevoer - en dus uiteindelijk het vlees - vrij is van dioxines moet het door hem ter plaatse te bewerken voer gescheiden worden gehouden van machines. Een aparte loods voor het machinepark is daarom nodig, aldus [partij].
De reden dat een uitzondering op het streekplanbeleid is opgenomen ten gunste van het dierenwelzijn is, zo is door verweerder meegedeeld, dat bedrijven moeten kunnen voldoen aan de regelgeving op dit gebied. De Afdeling stelt vast dat de loods niet wordt gebouwd om te kunnen voldoen aan de eisen van dierenwelzijn. De Afdeling ziet in de eisen van het Productschap voor Vee en Vlees evenwel een zelfde soort rechtsplicht waaraan veehouders zich moeten houden. Vast staat dat ten tijde van de goedkeuring van rechtswege niet was onderzocht of er, gelet op het voorgaande, sprake was van bijzondere omstandigheden, waarin handhaving van het hiervoor genoemde beleid in dit geval onevenredige gevolgen heeft in verhouding tot het doel dat met handhaving van de beleidslijn is gediend.
2.5. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de eisen van zorgvuldigheid en derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand is gekomen. De goedkeuring van het plan is derhalve niet rechtmatig. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.6. Verweerder dient op de navolgende wijze in de proceskosten van appellante te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt de goedkeuring van rechtswege van het door het college van burgemeester en wethouders van Loon op Zand op 4 juni 2002 vastgestelde wijzigingsplan “Buitengebied 1997, Duiksehoef 1B”;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Troost
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2003