200206207/1.
Datum uitspraak: 7 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Wijchen,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 15 oktober 2002 in het geding tussen:
[verzoekers], allen te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Wijchen.
Bij besluit van 8 september 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijchen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] onder verlening van binnenplanse vrijstelling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften bouwvergunning verleend voor het realiseren van 36 woningen op de [locatie].
Bij besluiten van 13 februari 2001 (hierna: de beslissingen op bezwaar) heeft het college de daartegen door [verzoekers] gemaakte bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 8 september 2000 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 15 oktober 2002, verzonden op die dag, heeft de rechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) de daartegen door [verzoekers] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het primaire besluit van 8 september 2000 herroepen en de vergunning alsnog geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant sub 1 bij brief van 22 november 2002, bij de Raad van State ingekomen op die dag, en appellant sub 2 bij brief van 25 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2002, hoger beroep ingesteld. Appellant sub 1 en appellant sub 2 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brieven van respectievelijk 18 december 2002 en 16 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2003 hebben [verzoekers] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2003, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door mr. E.C.J.M. Smit, gemachtigde, appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. ing. A.C.W.M. van Hout, ambtenaar der gemeente, en [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. G. Krale, advocaat te Houten, zijn verschenen.
2.1. Voor de onderhavige bebouwing geldt blijkens de aanduidingen op de plankaart van het ter plaatse als bestemmingsplan geldende “Uitwerkingsplan Tienakker en omgeving” een maximale goothoogte van 9.00 meter en een maximale nokhoogte van 12.00 meter.
Ingevolge artikel 2 van de bij dit plan behorende voorschriften dient de goothoogte van gebouwen te worden gemeten vanaf het peil tot de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en sub a van de planvoorschriften is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van de betreffende bepalingen van het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van goot- en nokhoogten met ten hoogste 10%.
2.2. Voor zover in de memorie van [verzoekers] van 13 februari 2003 met een beroep op artikel 6:13 van de Awb wordt aangevoerd dat appellanten niet-ontvankelijk zijn in hun hoger beroep, omdat zij geen beroep bij de rechtbank hebben ingesteld, overweegt de Afdeling ambtshalve dat voor appellanten geen aanleiding bestond om beroep aan te tekenen, zodat hen niet redelijkerwijs kan worden verweten dat achterwege te hebben gelaten.
2.3. Appellanten hebben betoogd dat de rechtbank de bestreden beslissingen op bezwaar ten onrechte heeft vernietigd.
2.4. Dit betoog faalt. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat gelet op de bij de bouwaanvraag gevoegde bouwtekeningen en met inachtneming van het gestelde in de planvoorschriften met betrekking tot de wijze van meten, de goothoogte van de onderhavige woningen de hoogte is van de bovenkant van de goot van het tentdak gemeten vanaf het peil en dat deze hoogte 10.67 meter bedraagt.
2.5. Het bouwplan is dan ook in strijd met het als bestemmingsplan geldende “Uitwerkingsplan Tienakker en omgeving”, nu daarin een dergelijke goothoogte (ook na binnenplanse vrijstelling) niet is toegestaan. Hieraan kan niet afdoen het betoog van appellant dat het effect van de goothoogte niet anders is dan bij een traditioneel uitgevoerd dak, waarbij de goot op een hoogte van 9.90 meter zou zijn gesitueerd.
2.6. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de beslissingen op bezwaar dienen te worden vernietigd. In zoverre is het hoger beroep van appellanten ongegrond.
2.7. De rechtbank heeft tevens aanleiding gezien om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en heeft daarbij bepaald dat het primaire besluit van 8 september 2000 dient te worden herroepen, de vergunning alsnog dient te worden geweigerd en bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Het hoger beroep keert zich ook tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak.
2.8. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen sprake van een situatie waarin rechtens nog maar één besluit mogelijk was, namelijk dat het college op basis van het ingediende bouwplan geen andere beslissing kon nemen dan het weigeren van de bouwvergunning. Het college kan bij de beslissing op bezwaar (in het kader van de volledige heroverweging) immers alsnog besluiten om met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling te verlenen ten behoeve van het realiseren van de woningen.
2.9. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep in zoverre gegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij het aangewezen heeft geacht om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat het primaire besluit van 8 september 2000 dient te worden herroepen, de vergunning alsnog dient te worden geweigerd en bepaald heeft dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten, dient te worden vernietigd. Ook bestaat geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de gevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten, waartoe het hoger beroep van appellant sub 1 tevens strekt. Het college zal nieuwe besluiten dienen te nemen. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond, voor zover dat ziet op het toepassen van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet ` bestuursrecht;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Arnhem van 15 oktober 2002, voor zover met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak is voorzien en is bepaald dat het primaire besluit van 8 september 2000 dient te worden herroepen, de vergunning alsnog dient te worden geweigerd en is bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
III. gelast dat de gemeente Arnhem aan appellant sub 1 het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal € 165,-) vergoedt.
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar 7 mei 2003