200205764/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], kantoorhoudend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 11 september 2002 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
Bij besluit van 3 oktober 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: het bureau) de vergoeding vastgesteld voor een door appellant op grond van een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), verleende rechtsbijstand in een strafrechtelijke zaak. Bij de berekening van de in deze vergoeding begrepen reiskostenvergoeding is het bureau uitgegaan van een totale afstand van 2 km.
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) het daartegen door appellant ingestelde administratieve beroep, onder verwijzing naar het advies van 10 januari 2002 van de Commissie bezwaar en beroep, gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd en bepaald dat aan appellant de reiskostenvergoeding wordt toegekend op basis van een totale afstand van 3 km.
Bij uitspraak van 11 september 2002, verzonden op 16 september 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 november 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 december 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek is van appellant en van de raad een nader stuk ontvangen. Afschriften hiervan zijn gewisseld aan partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2003, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door G. van Dort, adjunct-secretaris van de Commissie bezwaar en beroep, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wrb, voorzover hier van belang, ontvangen rechtsbijstandverleners voor de door hen op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.
Ter uitvoering hiervan strekt het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr 2000).
Ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Bvr 2000, voorzover hier van belang, wordt, voor de kosten die worden gemaakt voor reizen naar de zitting, een reiskostenvergoeding toegekend overeenkomstig de vergoeding die krachtens artikel 8 van het Reisbesluit binnenland wordt verleend. In artikel 25, vierde lid, voorzover hier van belang, is bepaald dat ten behoeve van de berekening van de kilometervergoeding, bedoeld in het eerste lid, het bureau de reisafstand op gestandaardiseerde wijze bepaalt.
2.2. In de Nota van Toelichting bij het Bvr 2000 staat in de toelichting bij artikel 25 (Staatsblad, 1999, 580, p. 35-36) vermeld dat het bureau voor het berekenen van de gereisde afstand een computerprogramma gebruikt. In het Handboek Vergoedingen (Bvr 2000, Hoofdstuk III, artikel 25 reiskosten, onder Beleidsaspecten) staat vermeld dat het bureau te dezen gebruik maakt van een recente routeplanner en dat bij het berekenen van het aantal gereden kilometers wordt uitgegaan van de meest efficiënte route waarbij de postcode van het kantooradres en de postcode van de plaats van bestemming bepalend zijn.
2.3. Gelet op het vorenstaande en op de omstandigheid, dat de raad in de onderhavige zaak gebruik heeft gemaakt van een op dat moment recente routeplanner (AND-routeplanner, versie 2001), moet worden geoordeeld dat de raad de reisafstand mocht berekenen op de wijze, zoals de raad dat heeft gedaan. Dat het gebruik van een andere routeplanner tot een ander resultaat leidt, kan, wat daar overigens ook van zij, hieraan niet afdoen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2003