ECLI:NL:RVS:2003:AF8597

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206142/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • S.W. Schortinghuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing toevoeging rechtsbijstand in asielprocedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2002. De rechtbank had het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [appellant B] ongegrond verklaard. Dit volgde op een besluit van het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, dat op 7 juni 2001 het verzoek om een toevoeging voor rechtsbijstand in een asielprocedure had afgewezen. De raad voor rechtsbijstand bevestigde deze afwijzing in een besluit van 9 oktober 2001, onder verwijzing naar een advies van de Commissie voor bezwaar en beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 14 maart 2003 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant A] aanwezig, terwijl de raad vertegenwoordigd werd door mr. R.B. van Dijken. De Raad overwoog dat het belang waarvoor een toevoeging wordt verleend in beginsel slechts geldt voor degene aan wie wordt toegevoegd, en niet voor de rechtshulpverlener. Dit betekent dat [appellant A] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, wat de rechtbank terecht had vastgesteld.

Daarnaast werd vastgesteld dat [appellant A] geen relevante bewijsstukken had overgelegd ter ondersteuning van het verzoek om toevoeging, zoals een kopie van een geldig W-document of andere verklaringen die de financiële situatie van [appellant B] konden onderbouwen. Het bureau en de raad mochten het verzoek om toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) weigeren, en de rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van [appellant B] ongegrond was.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2003.

Uitspraak

200206142/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], kantoorhoudend te [plaats],
en [appellant B], zonder vaste woon- of verblijfplaats,
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 oktober 2002 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2001 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) het verzoek van [appellant A], gedaan namens [appellant B], om een toevoeging, als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), voor het verlenen van rechtsbijstand in een asielprocedure afgewezen.
Bij besluit van 9 oktober 2001 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen door [appellant A], namens [appellant B], ingestelde administratieve beroep, onder verwijzing naar het advies van 19 september 2001 van de Commissie voor bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 oktober 2002, verzonden op 8 oktober 2002, heeft de rechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep, voorzover ingesteld door [appellant A], niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 december 2002 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2003, waar [appellant A] in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 februari 2001 in zaak nr. 200002194/1 (JSV 2001/681) betreft het belang, waarvoor een toevoeging wordt verleend, in beginsel slechts degene aan wie wordt toegevoegd, en niet het belang van de rechtshulpverlener. De rechtshulpverlener heeft hooguit een daarvan afgeleid, indirect belang, behoudens gevallen waarin sprake is van tegengestelde belangen van de rechtzoekende en de rechtshulpverlener. Dit is in de onderhavige zaak gesteld noch gebleken. [appellant A] kan mitsdien niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt, gelijk de rechtbank heeft overwogen. Zij heeft het beroep, voorzover ingesteld door [appellant A], mitsdien terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, voorzover hier van belang, kan het bureau de toevoeging weigeren indien het verzoek niet is voorzien van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde verklaringen of andere bewijsstukken en de verzoeker, na op dat verzuim te zijn gewezen, heeft nagelaten dit binnen een door het bureau gestelde termijn te herstellen.
2.3. Uit de door [appellant A] ondertekende Aanvraag toevoeging voor asielzoekers blijkt dat geen bescheiden, zoals bijvoorbeeld een kopie van een geldig W-document, is meegezonden ter controle van de gegevens van [appellant B]. Voorts staat vast dat ook overigens geen verklaring of bescheiden is overgelegd waaruit de financiële situatie van [appellant B] kan worden afgeleid en dat het verzuim, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb, niet is hersteld.
2.4. Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat het bureau – en in administratief beroep de raad – het verzoek om toevoeging op grond van het bepaalde in artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wrb mocht weigeren en dat mitsdien de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het door [appellant B] ingestelde beroep ongegrond is. De opvatting van appellanten dat gelet op het bijzondere karakter van het vreemdelingenrecht een toevoeging moet worden toegekend, vindt, wat van deze opvatting overigens ook zij, geen steun in de Wrb.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Schortinghuis
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2003
66-424.