ECLI:NL:RVS:2003:AF8602

Raad van State

Datum uitspraak
14 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200204368/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.H.B. van der Meer
  • F.P. Zwart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Den Haag inzake kinderopvang

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting "Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang", h.o.d.n. Stichting Vill'ABB, gevestigd te Den Haag, tegen een uitspraak van de rechtbank te ‘s-Gravenhage. De rechtbank had op 10 juli 2002 het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 13 februari 2001 een last onder dwangsom had opgelegd. Deze last hield in dat de stichting het aantal aanwezige kinderen in overeenstemming moest brengen met het aantal aanwezige functionarissen, en dit vóór 27 februari 2001 moest doen. Het college verklaarde het bezwaar van appellante op 17 september 2001 ongegrond.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betoogde dat de last onjuist was geformuleerd en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij in strijd had gehandeld met artikel 13 van de Verordening op de kindercentra 1995. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 februari 2003 ter zitting behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en het college door mr. ing. A.M. Christiaans, ambtenaar bij de gemeente.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht niet was ingegaan op het betoog van appellante over de formulering van de last. Het college had zich gehouden aan de Verordening door het aantal aanwezige kinderen als maatstaf te nemen. Ook het betoog van appellante over de strijd met artikel 13 van de Verordening werd verworpen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200204368/1.
Datum uitspraak: 14 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting “Stichting Algemeen Beheer en Bestuur Kinderopvang”, h.o.d.n. Stichting Vill'ABB, gevestigd te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 10 juli 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan appellante op straffe van een dwangsom gelast om ten behoeve van de vestiging aan de Stationsweg 170 te Den Haag vóór 27 februari 2001 het aantal aanwezige kinderen in overeenstemming te brengen met het aantal aanwezige functionarissen.
Bij besluit van 17 september 2001 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2002, verzonden op 17 juli 2002, heeft de rechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 oktober 2002 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. ing. A.M. Christiaans, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank is appellante terecht niet gevolgd in haar betoog dat de last onjuist is geformuleerd. Het college is, door aansluiting te zoeken bij het aantal aanwezige kinderen en de last daarop af te stemmen, niet buiten de grenzen van de Verordening op de kindercentra 1995 (hierna: de Verordening) getreden.
2.2. Voorzover appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft aanvaard dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 13 van de Verordening, door herhaaldelijk te weinig functionarissen in verhouding tot het aantal aanwezige kinderen aanwezig te hebben, faalt dat betoog. Voor de motivering van dat oordeel verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 14 mei 2003, no. 200204372/1, welke is aangehecht.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2003
91-426.