ECLI:NL:RVS:2003:AF8934

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200300906/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing tegemoetkoming door Stichting Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam, die op 20 december 2002 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp, maar deze aanvraag werd op 7 januari 2002 door het bestuur van de stichting afgewezen. Het bestuur verklaarde het bezwaar van de appellante op 28 juni 2002 ongegrond, waarna de appellante in beroep ging bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat het bestuur terecht had gehandeld, omdat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling, met name omdat zij niet kon aantonen dat zij belanghebbende was in de zin van de regeling.

In hoger beroep voerde de appellante aan dat de rechtbank ten onrechte het besluit van het bestuur niet had vernietigd, omdat het bestuur de vraag of zij belanghebbende was in het midden had gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het bestuur de afwijzing van de aanvraag op andere gronden kon handhaven, ook al was de oorspronkelijke reden niet meer van toepassing. De appellante had ook niet aangetoond dat zij psychosociale problemen had ondervonden als gevolg van de ramp, wat een vereiste was voor de tegemoetkoming.

De Afdeling oordeelde dat het bestuur de appellante voldoende gelegenheid had gegeven om een medische verklaring over te leggen, en dat het ontbreken van zo'n verklaring niet kon leiden tot een vernietiging van het besluit. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200300906/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Amsterdam van 20 december 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het bestuur van de stichting “Stichting Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp”.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2002 heeft het bestuur van de stichting "Stichting Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp" (hierna: het bestuur) een aanvraag van appellante om een tegemoetkoming krachtens de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp (hierna: de Uitkeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2002 heeft het bestuur het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2002, verzonden op 31 december 2002, heeft de rechtbank te Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 11 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 februari 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 maart 2003 heeft het bestuur van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M. de Miranda, advocaat te Amsterdam, en het bestuur, vertegenwoordigd door W.A. Hakstege, werkzaam bij de Sociale Dienst Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 13 januari 2000 heeft het bestuur de Uitkeringsregeling vastgesteld.
Volgens artikel 2 van de Uitkeringsregeling wordt als belanghebbende in de zin van die regeling beschouwd de natuurlijke nog in leven zijnde persoon, in het bezit van de Nederlandse nationaliteit of van een geldige verblijfstitel, die:
a. ten tijde van de ramp woonachtig was binnen het referentiegebied, dan wel
b. ten tijde van de ramp als bezoeker of anderszins aanwezig was binnen het referentiegebied, dan wel
c. als vrijwillige of professionele hulpverlener werkzaam is geweest in relatie tot de ramp.
Volgens artikel 3 komt een belanghebbende in aanmerking voor een eenmalige forfaitaire tegemoetkoming van ƒ 4.000,00 (€ 1.815,12), indien hij aantoont ten gevolge van de ramp psychosociale problemen te ondervinden of te hebben ondervonden.
2.2. Bij het besluit van 25 februari 2002 heeft het bestuur een verzoek van appellante om tegemoetkoming afgewezen, omdat zij geen belanghebbende in de zin van artikel 2 van de Uitkeringsregeling is, nu zij van Nederlandse nationaliteit is, noch over een geldige verblijfstitel beschikt. In bezwaar heeft het bestuur de afwijzing gehandhaafd, echter omdat niet kon worden vastgesteld dat sprake was van psychosociale problemen ten gevolge van de ramp en aldus niet aan artikel 3 van de Uitkeringsregeling werd voldaan.
2.3. Appellante voert in hoger beroep aan dat de rechtbank dat besluit ten onrechte niet heeft vernietigd, omdat het bestuur de vraag of appellante belanghebbende is in de zin van artikel 2 aldus in het midden heeft gelaten.
2.4. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats. Deze bepaling staat niet in de weg aan handhaving van het in bezwaar bestreden besluit op een andere grond dan die, waarop dat besluit steunt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden om het besluit van 28 juni 2002 om die reden te vernietigen.
2.5. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het enkele ontbreken van een medische verklaring geen reden mocht zijn om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, nu van een dergelijk gevolg niet bleek uit de desbetreffende verzoeken. Gelet op de door appellante toegevoegde twee verklaringen had het bestuur in het ontbreken van zo'n medische verklaring aanleiding moeten vinden om zelf medisch onderzoek te laten verrichten.
2.6. Dat betoog faalt evenzeer. De stichting heeft appellante twee maal in de gelegenheid gesteld een medische verklaring over te leggen om aan te tonen dat sprake was van psychosociale problemen als gevolg van de ramp. Toen zij dat niet had gedaan, mocht de stichting het bezwaarschrift ongegrond verklaren, ook zonder zelf medisch onderzoek te laten verrichten. De regeling, noch de eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan het bestuur worden gesteld, brengen mee dat het zelf medisch onderzoek moest laten verrichten, toen appellante die om een tegemoetkoming vroeg, hoewel daarom verzocht, geen medische verklaring had overgelegd.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003
195-209.