ECLI:NL:RVS:2003:AF8942
Raad van State
- Hoger beroep
- C. de Gooijer
- M.E.E. Wolff
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, die op 25 oktober 2002 zijn beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) ongegrond verklaarde. De aanvraag was afgewezen door het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage op 23 mei 2001. De raad verklaarde het daartegen ingestelde beroep op 27 november 2001 eveneens ongegrond. De appellant heeft op 8 december 2002 hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 10 december 2002 is ingekomen. De zaak is op 17 april 2003 ter zitting behandeld, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door zijn echtgenote en een gemachtigde.
De rechtbank had geoordeeld dat de schulden die de appellant in mindering wilde brengen op zijn vermogen, niet als schulden in de zin van artikel 9 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand konden worden aangemerkt. De Raad van State bevestigde dit oordeel en stelde vast dat het vermogen van de appellant de in artikel 34, tweede lid, van de Wrb gestelde grens overschrijdt. De appellant had ook betoogd dat hij aanspraak kon maken op een (voorwaardelijke) toevoeging op basis van een voor een ander rechtsbelang verleende toevoeging door de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, maar dit betoog werd verworpen. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen voor een proceskostenveroordeling.