200205745/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van het beroep.
Bij brief van 25 oktober 2002, bij de Raad van State ingekomen op
29 oktober 2002, heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het door hem bij brief van 10 september 2002 gemaakte bezwaar tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uden (hierna: het college) van 27 augustus 2002, waarbij een verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen te treffen ten aanzien van een varkenshouderij aan de [locatie] is afgewezen.
Bij uitspraak van 19 december 2002, in zaak no. 200205745/2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het door verzoeker ingestelde beroep tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing op het door hem gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens voortijdige indiening van dit beroep.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief van 2 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2003, verzet gedaan.
Bij uitspraak van 5 februari 2003, in zaak no. 200205745/3, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling dit verzet gegrond verklaard, waaruit volgt dat de uitspraak van 19 december 2002 is vervallen.
Bij brief van 7 februari 2003, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoeker het beroep ingetrokken en de Afdeling verzocht het college te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van verzoeker en het college ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2003, waar verzoeker met voorafgaande kennisgeving niet is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
2.2. Ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie voor de bezwaar- en beroepschriften als bedoeld in artikel 7:13 van die wet is ingesteld – binnen 10 weken na ontvangst van een bezwaarschrift.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:
a. wel reeds tot stand was gekomen, of
b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Ingevolge artikel 6:14 van de Awb bevestigt het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, de ontvangst daarvan schriftelijk.
Ingevolge artikel 7:13, tweede lid, van de Awb, wordt bij het bericht van ontvangst, bedoeld in artikel 6:14, vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren.
2.3. Verzoeker heeft bij brief van 10 september 2002 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 27 augustus 2002. Tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op dit bezwaar heeft hij op 25 oktober 2002 beroep ingesteld. Eerst bij brief van 15 november 2002 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaar bevestigd, in welke brief is vermeld dat een commissie over het bezwaar zal adviseren.
Bij besluit van 7 januari 2003, verzonden op 9 januari 2003, heeft het college alsnog beslist op het bezwaar. Dit is buiten de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb gestelde termijn. Deze termijn bedroeg in dit geval tien weken, omdat een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld
Het ingetrokken beroep van verzoeker is binnen de genoemde termijn van tien weken, waarbinnen een besluit op het bezwaar diende te worden genomen, ingesteld.
Hoewel het beroep derhalve vóór het begin van de beroepstermijn is ingesteld, zou niet-ontvankelijk verklaring om deze reden op grond van artikel 6:10, eerste lid, onder b, van de Awb achterwege moeten zijn gebleven.
Nu het college te lang heeft gewacht met het verzenden van de ontvangstbevestiging met daarin de mededeling dat het bezwaar wordt behandeld door een commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, en verzoeker bij tijdige (telefonische) navraag door het college ook anderszins niet correct is geïnformeerd over de voortgang van de procedure, is de Afdeling van oordeel dat verzoeker ten tijde van de indiening van het beroepschrift redelijkerwijs kon menen dat reeds sprake was van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar.
2.4. Nu het beroep zich richtte tegen het niet tijdig nemen van een besluit en niet te vroeg is ingesteld, is het college door het nemen van het besluit aan verzoeker tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
2.5. Het verzoek is gegrond en dient op na te melden wijze te worden toegewezen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Uden in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 120,75, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Uden te worden betaald aan appellant.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Den Broeder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003