ECLI:NL:RVS:2003:AF8963
Raad van State
- Hoger beroep
- W. van den Brink
- R.E.A. Matulewicz
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank inzake vergunning voor ligplaats aan de [locatie] te [plaats]
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2002. De rechtbank had het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en de beslissing van het college om het bezwaar van [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren vernietigd. Het bezwaar van [verzoeker] was gericht tegen een besluit van het college waarbij aan [vergunninghouder] toestemming was verleend voor het innemen van een ligplaats aan de [locatie] te [plaats].
Het procesverloop begon met een brief van [verzoeker] op 16 oktober 2000, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van het college. Het college verklaarde dit bezwaar op 15 maart 2001 niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde echter dat het college ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk was en vernietigde de beslissing. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 17 april 2003, waar zowel appellant als [verzoeker] en [vergunninghouder] vertegenwoordigd waren, werd het betoog van appellant besproken. Appellant stelde dat de rechtbank zich baseerde op een niet meer geldende tekst van de Algemene Plaatselijke Verordening van Valkenburg, wat volgens hem leidde tot een onterecht oordeel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het betoog van appellant slaagde en verwees naar een eerdere uitspraak die relevant was voor de bevoegdheid van appellant.
De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 mei 2003.