ECLI:NL:RVS:2003:AF8974

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200205440/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek tot verplaatsing van een woonboot

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg tegen een uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage. De rechtbank had op 26 september 2002 het beroep van appellant sub 2 tegen een besluit van het college van 30 oktober 2000 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen een ander besluit van 15 maart 2001 gegrond verklaard. Het college had op 16 juni 2000 het verzoek van [verzoeker] om zijn woonboot te verplaatsen afgewezen. Na bezwaar van [verzoeker] werd dit besluit in oktober 2000 herzien, maar later trok het college dit besluit weer in, wat leidde tot de rechtszaak.

De Raad van State heeft op 21 mei 2003 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat het college ten onrechte was afgeweken van de geldende Algemene Plaatselijke Verordening van Valkenburg, die de bevoegdheid van het college om te beslissen op aanvragen om ligplaatsen had vervallen. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het besluit van 15 maart 2001 op een ondeugdelijke motivering berustte. Het hoger beroep van het college werd gegrond verklaard, terwijl het hoger beroep van appellant sub 2 ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze het besluit van 15 maart 2001 betrof, en het beroep van appellant sub 2 werd in zoverre ongegrond verklaard.

De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200205440/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg,
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2002 in het geding tussen:
appellant sub 2
en
appellant sub 1.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2000 heeft appellant sub 1 (hierna: het college) het verzoek van [verzoeker]) om zijn woonboot in de Oude Rijn te mogen verplaatsen naar een andere ligplaats afgewezen. Bij besluit van 30 oktober 2000 is het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en is aan hem onder voorwaarden de ligplaats [locatie] te [plaats] toegewezen.
Bij besluit van 15 maart 2001 heeft het college het besluit van 30 oktober 2000 ingetrokken en het besluit van 16 juni 2000 in zoverre herroepen dat het college zich onbevoegd acht op de aanvraag van [verzoeker] te beslissen.
Bij brief van 24 april 2001 heeft appellant sub 2 daartegen bezwaar gemaakt, welke brief als beroepschrift door het college aan de rechtbank is doorgestuurd.
Bij uitspraak van 26 september 2002, verzonden op 1 oktober 2002, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 2] ingestelde beroep tegen het besluit van 30 oktober 2000 niet-ontvankelijk verklaard, zijn beroep ingesteld tegen het besluit van 15 maart 2001 gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2002, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 november 2002, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 12 december 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 november 2002 heeft [verzoeker] een reactie gegeven op het hoger-beroepschrift van appellant.
Bij brief van 23 december 2002 heeft [appellant sub 2] van antwoord gediend.
Bij brief van 13 januari 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brieven van 3 april 2003 heeft [appellant sub 2] zijn antwoord aangevuld en producties overgelegd.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.E. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel, [appellant sub 2] in persoon, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van het college dat het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op een niet meer geldende tekst van de Algemene Plaatselijke Verordening van Valkenburg (hierna: de APV) en dat zij derhalve ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht, slaagt. In hoger beroep is gebleken dat reeds vanaf 1994 een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening van Valkenburg van kracht is op grond waarvan de bevoegdheid van het college om te beslissen op aanvragen om ligplaatsen met betrekking tot gebieden waartoe de onderhavige locatie behoort, is vervallen. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het besluit van het college van 15 maart 2001 op een ondeugdelijke motivering berust en heeft zij derhalve ten onrechte dit besluit vernietigd.
2.2. Het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank heeft miskend dat hij belang heeft bij het verkrijgen van een oordeel over de rechtmatigheid van het (ingetrokken) besluit van 30 oktober 2000 met het oog op de vaststelling van een schadevergoeding, faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant sub 2] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit en heeft hem derhalve terecht niet-ontvankelijk in zijn beroep tegen dat besluit verklaard. Van schade kan geen sprake zijn nu hij aan evengenoemd besluit geen aanspraken kon ontlenen.
2.3. Het hoger beroep van het college is gegrond. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient voorzover tot vernietiging van het besluit van 15 maart 2001 is beslist, te worden vernietigd en overigens te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van het college gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage van 26 september 2002, AWB 00/12292 BESLU, voorzover het besluit van 15 maart 2001 is vernietigd;
III. verklaart het door [appellant sub 2] bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003
45-395.