ECLI:NL:RVS:2003:AF8987

Raad van State

Datum uitspraak
21 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200206846/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Dolman
  • R.H. Lauwaars
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor civieltechnische werken in Beek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Houdt Neerbeek Leefbaar tegen een uitspraak van de rechtbank te Maastricht. De rechtbank had op 20 november 2002 het beroep van appellante ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Beek op 29 oktober 2001 vrijstelling had verleend aan DSM Industriebeheer B.V. voor de aanleg van civieltechnische werken aan de Prins Mauritslaan te Beek. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 21 januari 2002. De zaak kwam vervolgens bij de Raad van State, waar op 17 april 2003 een zitting plaatsvond. Tijdens deze zitting waren zowel de appellante als vertegenwoordigers van het college en DSM Limburg B.V. aanwezig. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep zich richtte tegen de beslissing van de rechtbank, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Afdeling oordeelde dat de vrijstelling voor de civieltechnische werken niet meer nodig was, omdat het bestemmingsplan "Kern Neerbeek" inmiddels was goedgekeurd door gedeputeerde staten. Hierdoor had appellante geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep. De Afdeling verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 21 mei 2003.

Uitspraak

200206846/1.
Datum uitspraak: 21 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Houdt Neerbeek Leefbaar, gevestigd te Beek,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Maastricht van 20 november 2002 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beek (hierna: het college) aan DSM Industriebeheer B.V., thans DSM Limburg B.V. (hierna: DSM), met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend voor de aanleg van civieltechnische werken, deel uitmakende van de vrachtingang van DSM, gelegen aan de Prins Mauritslaan te Beek (hierna: de civieltechnische werken).
Bij besluit van 21 januari 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2003 heeft het college een memorie van antwoord ingediend.
Bij brief van 3 februari 2003 heeft DSM een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2003, waar appellante, vertegenwoordigd door [voorzitter], bijgestaan door mr. J.M.E. Kessels, advocaat te Venlo, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.T.H.M. Savelkoul, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door prof. mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, zijn verschenen. Tevens is DSM Limburg B.V., vertegenwoordigd door mr. F.J.C.M. de Kok, advocaat te Heerlen, en [gemachtigde], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep richt zich tegen de beslissing van de rechtbank waarbij het beroep van appellante tegen de bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde vrijstelling voor de civieltechnische werken ongegrond is verklaard.
2.2. Bij besluit van 2 juli 2002 hebben gedeputeerde staten, met toepassing van artikel 28 van de WRO, het bestemmingsplan “Kern Neerbeek” goedgekeurd. De aanleg van de civieltechnische werken is op grond van dit bestemmingsplan toegestaan.
Bij uitspraak van heden, inzake nr. 200204495/1, heeft de Afdeling het beroep van appellante tegen het besluit van gedeputeerde staten van 2 juli 2002 ongegrond verklaard. Met deze uitspraak is het bestemmingsplan in rechte onaantastbaar geworden.
Thans zou derhalve voor de aanleg van de civieltechnische werken geen gebruik meer behoeven te worden gemaakt van de door het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO verleende vrijstelling.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat appellante geen belang meer heeft bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2003
47-429.