200206497/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
appellanten, beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de gemeenteraad van Aa en Hunze, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 februari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Recreatiepark "Het Rijk der Kabouters"".
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 september 2002, RW/6.3/2002002566, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 9 december 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2002, beroep ingesteld.
Bij brief van 10 februari 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Aa en Hunze. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2003, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.F.R. Feenstra, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Aa en Hunze, vertegenwoordigd door A. Thieme, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van recreatiepark "Het Rijk der Kabouters". Voorts voorziet het plan in legalisering van drie dierenverblijven en een speelveldje met speeltoestellen, alle gelegen in het recreatiepark.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat het plan onvoldoende waarborgen biedt dat het park kleinschalig zal blijven. Appellanten wensen dat de kleinschaligheid helder wordt gedefinieerd. Zij menen dat hiertoe in een gebruiksvergunning het maximum aantal bezoekers moet worden vastgelegd.
2.3.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat door het plan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die een ongewenste toename van de bezoekersaantallen kunnen veroorzaken. De gemeenteraad heeft erop gewezen dat het een reeds bestaande situatie betreft en dat de doelgroep voor het park klein is. De gemeenteraad acht het nader vastleggen van de kleinschaligheid in het plan niet mogelijk.
2.3.2. Verweerder stelt zich met de gemeenteraad op het standpunt dat het bestemmingsplan bedoeld is om de bestaande situatie te legaliseren en dat door het plan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die een grootschalige toename van het bezoekersaantal kunnen veroorzaken. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Het regelen van een beperking van het aantal bezoekers in een gebruiksvergunning is volgens verweerder niet mogelijk.
2.3.3. Het plan kent twee bestemmingen, te weten "Recreatiepark" en "Natuurgebied". De gronden met bestemming "Recreatiepark" zijn bestemd voor verblijfsrecreatie, dagrecreatie en beheersvoorzieningen ten behoeve van het recreatiepark. In de beheersvoorzieningen zijn een restaurant en winkel begrepen, waarvan het gezamenlijk vloeroppervlak beperkt is tot ten hoogste 100 m². In artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften worden ook aan de omvang van de overige bebouwing beperkingen gesteld.
De gronden met de bestemming "Natuurgebied" zijn ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften bestemd voor het behoud en het versterken van landschappelijke en natuurlijke waarden. In de bebouwingsbepalingen van artikel 4, tweede lid, van de voorschriften is bepaald dat op deze gronden geen gebouwen mogen worden geplaatst, noch bouwwerken hoger dan een meter. Vrijstelling van de voorschriften kan ingevolge artikel 4, vierde lid, onder b, van de planvoorschriften verleend worden voor het aanleggen van onverharde paden en het plaatsen van kabouters, mits geen afbreuk gedaan wordt aan de landschappelijke en natuurlijke waarden.
De Afdeling is van oordeel dat deze planvoorschriften, gezien de daarin opgenomen beperkingen aan de bebouwingsmogelijkheden, ten opzichte van de bestaande situatie slechts een beperkte uitbreiding van het recreatiepark mogelijk maken. Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat niet gevreesd hoeft te worden voor een grootschalige uitbreiding van het recreatiepark. Voor verweerder bestond geen aanleiding om te concluderen dat in het plan een nadere regeling ter waarborging van de kleinschaligheid van het park had moeten worden opgenomen.
De vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat een gebruiksvergunning in het onderhavige geval geen bruikbaar instrument is ter beperking van het bezoekersaantal, kan de Afdeling onbeantwoord laten. Het antwoord op die vraag kan immers niet afdoen aan de conclusie dat voor verweerder geen aanleiding bestond te oordelen dat in het bestemmingsplan een nadere regeling ter waarborging van de kleinschaligheid van het park opgenomen diende te worden.
2.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003