200300652/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maassluis het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Steendijkpolder-Noord" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 december 2002, DRM/ARB/02/11093A, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 27 januari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 maart 2003 heeft verweerder medegedeeld dat de inhoud van het ingediende beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het indienen van een verweerschrift.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Maassluis. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 mei 2003, waar appellante, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. L. Berkemeijer, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. van Langen, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het wijzigingsplan (hierna: het plan) voorziet in een wijziging van het bestemmingsplan "Steendijkpolder-Noord" (hierna: het bestemmingsplan), wat betreft het bebouwingsvlak en de hoogtemaat van de bebouwing van verzorgingstehuis DrieMaasHave. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellante voert als formeel bezwaar aan dat tijdens de procedure onvoldoende informatie is verstrekt. Zij heeft hierdoor het gevoel misleid te zijn.
Appellante stelt voorts dat haar door de uitbreiding van verzorgingstehuis DrieMaasHave die het plan mogelijk maakt, het vrije uitzicht ontnomen wordt. Appellante is van mening dat haar huis hierdoor in waarde zal dalen. Verder stelt appellante dat de uitbreiding een aantasting van haar privacy met zich zal brengen. Tot slot verwacht zij parkeerproblemen in de straat. In verband hiermee verzoekt appellante plaatsing van een bordje dat parkeren uitsluitend toestaat aan bewoners.
2.4. Het college van burgemeester en wethouders heeft erop gewezen dat Maassluis zich kenmerkt door stedelijke bebouwing, waarbij vaak hoge bouwwerken op onderling korte afstand moeten worden geplaatst. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de kortste afstanden tussen de in het plan voorziene bebouwing en het woningblok van appellante in relatie tot de bouwhoogte vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar zijn. Het college is van mening dat de bebouwing waarin het plan voorziet geen aantasting van de privacy van de omwonenden tot gevolg heeft.
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat wat betreft het aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het verzorgingstehuis voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen.
2.5. Verweerder heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders en heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
2.6. De Afdeling ziet in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat niet is voldaan aan de procedureregels van artikel 23 van de voorschriften van het bestemmingsplan of de procedurele vereisten van artikel 11, vijfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6.1. Het plandeel met de gronden van het verzorgingstehuis heeft volgens het bestemmingsplan de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". De maximale hoogtemaat voor bebouwing waarin het bestemmingsplan voorziet is 7 meter. Ingevolge artikel 22 van de voorschriften van het bestemmingsplan is een wijziging van de situering van de bebouwingsvlakken mogelijk tot maximaal 10 procent van het oppervlak, alsmede een wijziging van de hoogtematen van maximaal 15 procent.
Het plan voorziet in een wijziging van het bebouwingsvlak en de maximale hoogtematen ten opzichte van de mogelijkheden van het bestemmingsplan. Tengevolge van deze wijziging mag het verzorgingstehuis uitgebreid worden met bouwwerken die gedeeltelijk buiten het oorspronkelijke bebouwingsvlak liggen. De maximale hoogtemaat wordt ingevolge de plankaart op één plaats verhoogd naar 7,5 meter en op twee andere plaatsen naar 8 meter.
Niet in geschil is dat aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 22 van de voorschriften van het bestemmingsplan is voldaan.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan mede gezien de ligging van de voorziene bebouwing en de maximale hoogte daarvan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene bebouwing in vergelijking met de in het bestemmingsplan voorziene mogelijkheden een ernstige aantasting van haar uitzicht met zich brengt. Voorts is de Afdeling niet gebleken dat verweerder in zijn besluit bij de afweging van de betrokken belangen te weinig gewicht heeft toegekend aan het belang van appellante bij bescherming van haar privacy.
Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van appellante betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de uitbreidingsmogelijkheden zoals voorzien in het plan parkeerproblemen met zich zullen brengen. Het aantal parkeerplaatsen zal worden uitgebreid van 47 naar 67, waarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen. Niet is gebleken dat deze normen op onjuiste uitgangspunten zijn gebaseerd. Het door appellante gewenste bordje zou een verkeersmaatregel behelzen. Dit aspect kan daarom niet aan de orde komen in deze procedure.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003