200204090/1.
Datum uitspraak: 28 mei 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht van 24 juni 2002 in het geding tussen:
[verzoeker], gevestigd te [woonplaats]
Bij besluit van 29 juni 1999 heeft appellant (hierna: de Minister) een aanvraag van [verzoeker] om subsidieverlening krachtens de Stimuleringsregeling Innovatie Markt en Concurrentiekracht afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2000 heeft de Minister het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch de aanvraag wederom afgewezen.
Bij uitspraak van 30 november 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 16 april 2002 heeft de Minister - voorzover thans van belang - het door [verzoeker] tegen het besluit van 29 juni 1999 gemaakte bezwaar opnieuw gegrond verklaard, doch de aanvraag opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 24 juni 2002, verzonden op 1 juli 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) - voorzover thans van belang - het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 30 augustus 2002 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 maart 2003, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, en [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2.1. Aan de aangevallen uitspraak ligt de overweging ten grondslag dat in de tweede beslissing op bezwaar weliswaar de overwegingen van de beoordelingscommissie en de deskundigen van LASER zijn opgenomen, maar deze motivering reeds onderdeel uitmaakte van de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 30 november 2001 en daaruit nog steeds niet blijkt, waarom het project van [verzoeker] lager scoort dan andere projecten, zodat [verzoeker] zich daartegen niet gemotiveerd kan verweren.
2.1.1. Dit oordeel is op zichzelf juist. Dat, naar de Minister stelt, de uitspraak van 30 november 2001 onder meer ten aanzien van de toetsingsmogelijkheden van de bestuursrechter mogelijk niet in overeenstemming is met de Afdelingsjurisprudentie, heeft onder die omstandigheden niet de betekenis die de Minister daaraan gehecht wil zien. Tegen de uitspraak van 30 november 2001 is geen rechtsmiddel aangewend, zodat deze thans als uitgangspunt voor de beoordeling heeft te gelden.
2.2. De Minister betoogt wel terecht dat de verplichting tot volledige heroverweging in bezwaar in gevallen, als het onderhavige, niet zover strekt, dat hij gehouden is de tenderprocedure volledig opnieuw uit te voeren. Bij de heroverweging hoeven in elk geval geen feiten of omstandigheden te worden betrokken die dateren van na afsluiting van de 2e tender van 1998 en die dienen ter versterking van de positie van [verzoeker] ten opzichte van andere deelnemers aan deze tender.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient - voorzover aangevallen - te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden, waarop die rust.
2.4. De Minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Dordrecht van 24 juni 2002, in de zaken nrs. AWB 02/360 en AWB 02/361, voorzover aangevallen;
II. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) aan [verzoeker] te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Loon
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2003